Uit: VOLK EN VADERLAND 7 MEI-BLOEIMAAND 1943, 11e JAARGANG No. 18



EEN levens-voorwaarde voor het Britsche Empire was een verdeeld Europa, een Europa welks politieke constellatie doorslaggevend door Engeland kon worden bepaald en beïnvloed (d. i. behéérscht); een Europa dus zonder grootmachten, die het tenslotte niet voor z ij n (Britsche) belangen benutten en niet naar z ij n (Britschen) wil zetten kon; een Europa voorts zonder de mogelijkheid van een machtig tegenspeler in het politieke wereldspel, waartoe het kleine Eiland door zijn verspreide bezit gedwongen werd. In het licht van deze levens-voorwaarde, versta men ook de Britsche ,,grootmoedigheid” jegens de kleine continentale staten.

    In dit spel met Europa, – één stut en bolwerk van het Britsche Imperium en deszelfs wereldpolitiek – moge zich het tegen-natuurlijk fundament zijn van dit imperium verraden, eenmaal dit fundament (door de gang der historie gevormd) gegeven, werd het een kwestie van zijn of niet-zijn, de vorming van een waarachtige souvereine Europeesche grootmacht (hier en nu de Duitsche) tot het bittere einde te weerstreven en te voorkomen. Een vergelijk tusschen Engeland en Duitschland had toch altijd slechts op de basis van Duitschlands natuurlijke rechten tot stand kunnen komen, doch het erkennen van deze rechten beteekende voor Engeland het aanvaarden van een nieuwe doorslaggevende grootmacht op het continent, een zèlf ondermijnen van datgene wat het E u r o p e e s c h e bolwerk van zijn imperium vormde.

TOEN Engeland een vergelijk afwees, had het echter méér te duchten, dan enkel de opkomst en consolidatie van een nieuwen, zeer machtigen staat op het continent. Niet enkel van de zijde van Europa voelde het Britsche Imperium zich bedreigd. Ook in Britsch-Indië, dat andere fundament van het Imperium, wankelde zijn macht onder de toenemende spanningen van het al sterker wordende nationalisme aldaar; den vastberaden wil der Indiërs tot vrijheid en zelfstandigheid. En tenslotte dreigde, met het macht-worden van het nationaal-socialisme, d.w.z. een aantasting en ontwrichting van het liberalistisch-kapitalistische wereld-economie, welke de derde basis vormde, waarop het Britsche Imperium stond gegrondvest.

    Ook al koesterde het Derde Rijk niet de minste vijandige gevoelens jegens ’t Imperium, ook al wenschte het Derde Rijk niets liever dan vrede tusschen de beide Germaansche volken, reeds het bloote feit der Duitsche consolidatie en machtsvorming onderging het Britsche Rijk als een essentieele bedreiging, een bedreiging die te gevaarlijker was waar het Britsche Imperium reeds lang in zijn voegen, zoo niet kraakte, dan toch onheilspellend kreunde.
    Kon het Britsche Imperium het opkomen van een nieuwe Europeesche grootmacht niet dulden zonder zich in zijn bestaan bedreigd te weten, Duitschland van zijn kant kon niet anders dan die (gevreesde) grootmacht wórden; of anders gezegd: kon het Imperium (uit zelfbehoud) niet dulden dat Duitschland z i c h z e l f werd: groot en machtig overeenkomstig zijn natuurlijke gegevens, Duitschland kon (niet alleen uit zelfbehoud, doch ook uit overwegingen van plicht, eer en gerechtvaardigde trots) niet dulden, dat het in zijn bestaan beknot, beheerscht, bedisseld en tenslotte bedreigd werd, dat het gehouden werd in een staat van vernederende vasaliteit aan een volk, dat niet alleen zooveel kleiner, maar stellig ook niet, geestelijk en cultureel, die aanspraken kon doen gelden, waarop het Duitsche volk zich terecht beroepen kon. Anderzijds: moest Engeland uit zelfbehoud op de bres staan voor een wereldhuishoudelijke ordening die de macht van zijn imperium garandeerde, Duitsland moest op de bres staan voor een orde die z ij n macht, z ij n bestaan garandeerde.

















aangemaakt: 17-07-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 16-01-2013