|
ment en den Talmoed, een zoo fundamenteel onderscheid, dat als het de joodsche ziel is geweest die zichzelf in de boeken van de Oude Wet gestalte heeft gegeven, deze zichzelf niet tevens gestalte heeft kunnen geven in de vier Evangeliën van de Nieuwe Wet. De joodsche ziel kan niet tegelijk zijn hoogste zelfbevestiging vinden in de mythe van de Wet (en in het rijk van deze wereld) èn in de mythe van de Liefde, die de opheffing is van de wet (en in een rijk niét van deze wereld). Dat kan niet alleen niet, dat is ook niet het geval geweest: 2000 jaar lang heeft zij de mythe van de Liefde, die door alle mogelijke volken kon worden aanvaard, verbitterd afgewezen.
Ik geloof dat men hoogstens zou kunnen zeggen: wij wijzen het christendom af, niét omdat het door en door ,,joodsch” is, maar omdat het ons vréémd, in den zin van niet-van-òns is. Doch dit is reeds een ándere kwestie, — welke in dit verband niet verder terzake doet.
HENRI BRUNING
|
|