terug naar menu
Meinoud Rost van Tonningen:
Der letzte Niederländer
of
De gevaarlijkste idioot

n.a.v. In niemandsland;
de vader verloren, de moeder verstoten

Ebbe Rost van Tonningen, Balans 2012



INHOUD
Inleiding
De titel van het boek
De geschiedenis van Meinoud Rost Van Tonningen
Het nationaal-socialisme van de vrouw van Rost
Het nationaal-socialisme van Rost
Het antisemitisme van Rost
De daden van Rost
Schuld en spijt
De ervaringen van de schrijver
Waarom moest Rost dood?
Mijn vermoeden
Spreken over “fout”


Inleiding
De naam Rost van Tonningen kende ik op de eerste plaats van de Zwarte Weduwe die met een zekere regelmaat in het nieuws was geweest en verder voornamelijk uit het boek Voor Volk en Vaderland, vrouwen in de NSB van Zonneke Matthée. Daarin was Meinoud ten tonele gevoerd als de oprichter van ‘het fel pro-Duitse en antisemitische Nationale Dagblad’, waarin nauwelijks over vrouwen werd geschreven en dan nog uitsluitend door mannen. Door zijn toetreden tot de NSB radicaliseerde deze beweging naar de Groot-Germaanse gedachte (inlijving van Nederland bij Duitsland) en het antisemitisme, aldus Matthée. Deze Rost van Tonningen leek mij “fouter” dan Mussert, want uitgesproken pro-Duits én fel antisemitisch, zoals beweerd.

Toen In niemandsland uitkwam zag ik daarom geen reden het aan te schaffen. Ik verwachtte weinig overeenkomst met mijn vader in Rosts nationaal-socialistische opvattingen. Toen ik dat boek, ik zou bijna zeggen tegen mijn zin in, cadeau kreeg, heb ik het toch maar gelezen. Wat me daarvan is bijgebleven was de indruk dat de schrijver weinig ophad met het gedachtegoed van zijn vader, waarvan hij meerdere malen in het openbaar afstand had genomen, terwijl ik meerdere zaken meende te zijn tegengekomen, die mij toch niet zo’n negatieve kijk op zijn vader hadden gegeven. Ik heb mij, toen in 2012, niet verder in deze Rost van Tonningen verdiept.

Mijn studie naar de nationaal-socialistische opvattingen van mijn vader, leverde als vanzelf een vervolg op in een studietje naar het nationaal-socialisme van de NSB in zijn algemeenheid (Matthée) en vervolgens in die van Goedewaagen in het bijzonder en ook nog een beetje in die van Mussert. Dat leverde in alle drie gevallen voor mij zeer verrassende resultaten op, resultaten die geheel in strijd waren, in mijn perceptie, met de algemene opvattingen. Resultaten die óók mij bevestigden in de overtuiging dat de geschiedschrijving over het nationaal-socialisme in Nederland aan een herschrijven toe is. Vervolgens kwam bij mij de vraag boven hoe nationaal-socialistisch zo een ‘foute’ figuur als Rost van Tonningen werkelijk was geweest. Dit bracht mij er toe In niemandsland te herlezen en op zoek te gaan naar zijn nationaal-socialistische ideeën en antisemitische opvattingen en ook expliciet naar zijn daden. De schrijver van dit boek had, evenals ik, behoefte om wat afstandelijker naar de geschiedschrijving te kijken en wel om redenen die mij ook bekend voorkwamen, de schrijver zat ‘boordevol emoties, indrukken, verbazing, rancune, veronderstellingen en opvattingen met losse einden’. (106)

De schrijver heeft met dit boek een genuanceerd en eerlijk verhaal over Rost (en diens vrouw) geschreven. Een dergelijk verhaal was, naar zijn opvatting, door niemand anders te schrijven, zonder zichzelf verdacht te maken. (245) Maar omdat hij de zoon van ... is zal zijn verhaal voor velen ongetwijfeld een twijfelachtig verhaal blijven. Maar behalve dat het een eerlijk verhaal over hem en zijn ouders is geworden is het voor mij ook een opmerkelijk verhaal omdat ik er opnieuw een bewijs in meen te vinden, dat de geschiedschrijving ten aanzien van de ideologie van het nationaal-socialisme in Nederland aan een herschrijven toe is.

De titel van het boek
In niemandsland, de vader verloren, de moeder verstoten.

Het boek is geschreven vanuit Niemandsland, het land tussen goed en fout. Wat was goed, wat was fout? Het dilemma van de schrijver, de zoon van Meinoud Rost van Tonningen, en ook mijn dilemma en, naar ik aanneem, van vele andere kinderen van “foute” ouders.
Het Niemandsland van de schrijver, versta ik ook als het land van zijn eigen geweten. En als ik voor mij zelf spreek, dan is dat een land van twijfels, waar ik mij regelmatig afvraag of ik mogelijk alleen maar waanbeelden zie.

De vader verloren is te verklaren uit het feit dat de vader kort na zijn arrestatie zelfmoord heeft gepleegd (heeft moeten plegen) en de schrijver dus bijna zijn hele leven het zonder de vader heeft moeten stellen. De moeder, bekend als de Zwarte Weduwe, was na de oorlog vaak het onderwerp van veel ophef, zodat de schrijver zich genoodzaakt zag openlijk afstand te nemen van het gedachtegoed van zijn ouders en langdurig zich letterlijk afzijdig heeft gehouden van zijn moeder. Gedurende die tijd was er dus sprake van een verstoten moeder.

De auteur schreef aan het slot dat, na alle jaren van onderzoek en het schrijven van zijn boek, er nu voor hem een terugkeer van de verloren vader en moeder was, omdat hij nu beter het handelen van zijn ouders kon begrijpen, hetgeen niet wil zeggen dat hij het handelen daarmee ook had goedgekeurd. (355)

De geschiedenis van Meinoud Rost Van Tonningen
Hoewel ik voornamelijk geïnteresseerd ben in de nationaal-socialistische opvattingen van Rost (zo zal ik hem in navolging van de schrijver, ook maar gemakshalve noemen) is het van belang te memoriseren dat hij vóór zijn toetreding tot de NSB in 1936, een belangrijke functie in Oostenrijk had bij de Volkenbond als financieel deskundige. Hij had in die tijd een cruciale positie in het centrum van de internationale politiek in Europa.

Om een antwoord te vinden op de vraag hoe Rost ooit voor het fascisme heeft kunnen kiezen, onderzocht de schrijver ook diens familiegeschiedenis. Rost’s familie had een koloniaal verleden. Volgens de auteur leek het fascisme ‘verrassend veel op een koloniaal bewind’ waarop hij vaststelde dat Rost van jongs af ‘in een vergelijkbare staatsvorm als het fascisme’ had geleefd. (197)

In zijn verdere zoektocht ter verklaring van de keuze van Rost voor het fascisme keek de schrijver naar de boeken die Rost in die tijd gelezen heeft. Zo noemde de schrijver vluchtig Mein Kampf van Hitler, naast een boek van Alfred Rosenberg, waarin deze betoogde dat ‘het katholicisme’, ‘evenals het jodendom’ ‘een internationale macht’ vormde ‘die tegen het eigen nationale karakter indruiste’. (227)
Ter verklaring van zijn keuze voor het fascisme klonken beide aspecten, de familie-achtergrond en de boeken, mij weinig overtuigend in de oren. In een volgende paragraaf over het nationaal-socialisme van Rost breng ik veel betere argumenten en, naar mij lijkt, alleen al voldoende argumenten naar voren.

Na deze functie van importantie bij de Volkenbond is hij lid geworden van de NSB en heeft zijn diensten aangeboden aan Mussert. Zo werd hij op verzoek van Mussert oprichter en hoofdredacteur van het Nationale Dagblad.
Hoewel een Duitse inval niet door Rost gesteund zou gaan worden, werden hij en anderen wel als vijand beschouwd. (29) Daarom werd Rost uit voorzorg in het voorjaar van 1940 gearresteerd en in een interneringskamp opgesloten, met de bedoeling om hem via Calais naar Engeland over te brengen. (255) Na de oorlog werd gesuggereerd dat toen al overwogen was Rost te vermoorden. (258) Hier zie ik een overeenkomst met wat Joris van Severen, de voorman van het Belgische Verdinaso, is overkomen.
Na de bezetting van ons land door de Duitsers werd hij president van De Nederlandsche Bank en secretaris-generaal van Financiën. Als zodanig collaboreerde hij met de Duitse bezetter.
Midden 1943 hebben de Duitsers een bericht uit Londen opgevangen waarin opdracht werd gegeven enkele NSB’ers, waaronder Rost, te vermoorden. (259) De vrouw van Rost heeft verteld dat Rost tijdens de oorlog al gewaarschuwd was dat hij na het verliezen van de oorlog gruwelijk vermoord zou worden. (327)
Na de landing in Frankrijk van de geallieerde troepen meldde Rost zich voor de officiersopleiding bij de Waffen-ss. (17) De laatste maanden van de oorlog bracht hij als ss-Hauptsturmführer bij de artillerie in de omgeving van Wijk bij Duurstede, Amerongen en Veenendaal door. Tijdens zijn gevangenschap bij de Canadezen heeft hij een verklaring op papier vastgelegd, waarin hij ondermeer zijn principes had weergegeven waarop zijn beslissingen sinds zijn aansluiting bij de NSB waren gebaseerd. Vervolgens is hij overgebracht naar de Scheveningse strafgevangenis, waar hij een paar dagen later zelfmoord pleegde (volgens medegevangenen ‘gezelfmoord’ is). (24)
Dit is een zeer summiere samenvatting van zijn leven voor zover het van belang is in verband met zijn nationaal-socialistische overtuiging.

Het nationaal-socialisme van de vrouw van Rost
In 1943 had zij in een babyboek van haar oudste zoon geschreven dat ‘zij en haar man bereid waren te sterven voor hun ideaal’. (16) Veel later kon zij, ‘een aantrekkelijk en charmante chique dame’, in een televisieprogramma ‘de nationaalsocialisten die voor hun ideaal hadden gevochten en waren gestorven’ nog prijzen en vervolgens liet zij zich ook nog positief uit over Hitler. (112) Dit lijkt volslagen onbegrijpelijk, maar zelf heeft ze daarover o.a. gezegd:

Ik wordt altijd aangesproken op misdaden. Mijn man en ik hebben gestreden voor een idee, niet voor een misdaad. Dat idee is ten diepste een geloof dat ik samen met mijn man heb gedeeld voor het leven. Ik voelde mij ook geroepen op te komen voor al die jonge mensen die hun leven hebben gegeven voor hetzelfde ideaal. Wij wilden geen oorlog, maar kwamen erin terecht. Wij zagen in het communisme van Rusland een groot gevaar ja, en hebben altijd gehoopt dat Duitsland en Engeland samen de strijd tegen het communisme zouden aangaan. (158)

In de strijd tegen het communisme zijn, aan het Oostfront, inderdaad vele Nederlandse ss’ers gesneuveld.

Wat dat idee, dat diepe geloof, in mocht houden had zij als volgt onder woorden trachten te brengen:

Een volk is geen samenraapsel van willekeurige enkelingen, doch door afstamming en ras nauw verbonden met elkander. Het culturele bezit van onze voorouders spreekt tot ons uit de volkskunst, sprookjes en sagen, uit vele oude gebruiken, uit klederdrachten, spel en dans en uit het volkslied, wat kostbaar erfgoed is. (198)

Zij dacht hier hoogst waarschijnlijk aan het Germaanse volk en mogelijk vergat zij daarbij dat zo’n uitspraak voor elk volk geldt.
Nog duidelijker kwam het idee van een geloof naar voren toen zij tegen haar zoon sprak, tegen het einde van haar leven:

... wanneer jouw vader en ik naar Richard Wagner luisterden, en die prachtige partij van Elsa von Brabant in Lohengrin hoorden, dan was dit beluisteren ons nationaalsocialisme. Het was ’t zuiverste, het diepste, het meest gewortelde, dat een mens in zich heeft, het was één met God. Dit was en is ons geloof, ons diep, diep inwendig walhalla. Het is de stem van je bloedverbondenheid met je geslacht, je cultuur, je land. Het is God, het licht. (158)



Dat zij Hitler een groot ziener (112) had kunnen noemen wordt wellicht een beetje duidelijk als men b.v. een uitlating van Joop Zwart, die ‘in het verzet tegen het nationaalsocialisme had gestreden’ (126) in ogenschouw neemt, nl dat ‘het sociale stelsel in Nederland (...) voor een deel aan Hitler te danken was.’ (127) In diezelfde richting wijst Jacques van Doorn in 2007, die beweerde: ‘de nationaal-socialisten hadden de grote socialistische toekomstdroom gerealiseerd, die de socialistische en communistische partijen in Duitsland niet in de praktijk wisten te brengen. Dát was de aantrekkingskracht van Hitler-Duitsland voor de oorlog geweest,...’ (247)
Het boek van Van Doorn Duits socialisme, Het falen van de sociaal-democratie en de triomf van het nationaal-socialisme had Hermann von der Dunk er toe gebracht te constateren dat ‘een taboe op de positieve kanten van nazisme was (..) doorbroken’ (247)

Volslagen onbegrijpelijk was haar ontkenning van de Holocaust (112), al gaf de schrijver niet hààr bewoordingen van die ontkenning weer. Misschien bedoelde zij zoiets te zeggen als de al eerder genoemde Zwart, die in drie verschillende concentratiekampen (Bergen Belsen, Sachsenhausen en Auschwitz) gevangengezeten had (126), en die ‘beweerde, op basis van zijn ervaring bij de administratie van concentratiekampen en zijn naoorlogse werk bij opsporing van vermisten, dat er beduidend minder joden waren omgekomen dan zes miljoen, en hij noemde dat geschiedvervalsing’. (127)
Met haar verzuchting dat zij altijd werd aangesproken op misdaden bevestigde zij overigens dat er inderdaad misdaden waren begaan.

De schrijver had met afschuw op de publieke tribune de opname voor het televisieprogramma Het zwarte schaap bijgewoond en kon tóen niet anders concluderen dan dat zijn moeder een plank voor haar hoofd had gehad en ‘zich totaal niet bewust [was geweest] welke weerzinwekkende opmerkingen zij had gemaakt over haar idealen’ gefixeerd als hij zélf en anderen mogelijk waren geweest op ‘een oorlog waarin het Hitler-regime zo had huisgehouden’. (113)

Het boek is uitvoeriger in de beschrijving van het ideaal van haar man, waarvan zij zei:

Hij volgde de stem van zijn hart, de roepstem, het ideaal dat tot hem sprak. Het is een geboorte. Wie dit begrijpt of begrepen heeft, kan het niet meer verlaten. Dat is mijn leven met jouw vader’. (158)



Het nationaal-socialisme van Rost
De schrijver kan niet anders beamen dan dat er ‘in zijn brieven (...) geen berouw of twijfel over zijn politieke keuze door [klonk]. Rost benadrukte dat hij streed voor zijn Europees ideaal, ook al zou hem dat zijn leven kosten. (20) Dit Europees ideaal, mij ook zo bekend van Bruning, zou vaker naar voren komen.
Al bij zijn werk voor de Volkenbond, waarvan hij de beginselen geestdriftig onderschreef, hoopte hij een middel te vinden ‘om de gebreken aan de vredesverdragen te verhelpen en Europa weer op te bouwen’ (205, 217), en wel mede ‘omdat hij in de Sovjet-Unie een groot gevaar zag voor Europa. Hij achtte alleen Hitler in staat daar krachtig tegen op te treden.’ (215)

De Oostenrijkse bevolking had het zwaar ten tijde van Rost’s werkzaamheden voor de Volkenbond. Naar zijn opvatting moest de werkeloosheid in Oostenrijk aan banden gelegd worden door de binnenlandse vraag te laten toenemen met investeringen in de infrastructuur. Hier kwam zijn sociale instelling tot uitdrukking. (219) In die tijd zag Rost al het belang in van Europese samenwerking, in tegenstelling tot de toen bestaande machtsstrijd tussen de grote mogendheden. (219) In deze machtsstrijd werd Rusland door Frankrijk gebruikt om te trachten de groeiende macht van Duitsland aan banden te leggen.
Door zijn ervaringen uit die tijd begon Rost zijn ideeën te vormen, die hij zelf omschreven had:

De noodzaak om uitgestrekte gebieden te vormen, waarbinnen men de goederen vrij kon verhandelen en vervoeren en waar alleen controle was op de hoeveelheid en het soort artikel dat geproduceerd werd, leidde mij naar de leerstelling van het Nationaal Socialisme: de productie moet aangepast en gebaseerd zijn op de moreel gerechtvaardigde behoeften van de gemeenschap van één ras, dat een uitgestrekt gebied bewoont. (221)

Deze visie leidde mij naar de politieke opvatting dat een verenigd Rijk van Germaanse Staten van het vasteland van Europa de kern zouden kunnen vormen van een verenigde Europese economie. (221)

Hier verwoordt Rost dus het “waarom” van zijn keuze voor het nationaal-socialisme en daar liggen economische overwegingen aan ten grondslag. Onduidelijk is of Rost in die ‘gemeenschap van één ras’, absoluut geen plaats zag voor allerlei minderheden binnen die gemeenschap.

Dat dergelijke ideeën binnen de Nederlandse politiek weinig enthousiasme zouden opleveren, bracht hem niet van zijn overtuiging af. (233) Er speelde echter bij Rost nog veel meer dan uitsluitend de vorming van een politiek inzicht, zoals een uitgesproken antinazi in haar boek na de oorlog over Rost schreef:

De gebeurtenissen van 1934 hadden in de ziel van deze Nederlander, eerlijk en vastberaden als hij was, een ernstige politieke en spirituele crisis doen ontstaan, die aanleiding was tot een totale en definitieve steun aan het nazisme zonder zich te bekommeren om de enorme opofferingen waar deze spontane vertrouwensbetuiging hem toe dwong. (217)

En de echtgenoot van deze antinazi schreef over Rost:

waarbij bij hem langzaam uit het zuiverste idealisme een besluit rijpte, de briljante carrière die hem zeker tot op de hoogste post in de internationale politiek gebracht zou hebben, te verlaten om zich helemaal in dienst van zijn volk te stellen. (237, 238)

En verder schreef zij:

Hij was niet voor een kleinburgerlijk leven maar hij had de vaste wil een groot idee te dienen. (238) Ik heb toentertijd met alle middelen getracht hem van zijn besluit af te brengen, (...) omdat ik er niet van overtuigd was dat het nationaalsocialisme zoals dit reeds toen in de praktijk uitwerkte, het ideaal dat hij voor ogen had, kon beantwoorden. (238)

Zij beëindigde haar schrijven met:

Ik kan me voorstellen hoe diep zijn tragiek moet zijn geweest toen hij eindelijk noodgedwongen begon in te zien dat ik gelijk had, dat er geen hoop meer bestond zijn ideaal, van het nationaalsocialisme dat Hitler nastreefde, te verwerkelijken en zijn volk voor een laag materialisme te redden, maar dat deze idealen die hem boven alles heilig waren, volkomen zijn misbruikt. (238)



De auteur beschreef de fundamenten van zijn Rost's overtuiging, waarvan deze ongetwijfeld hoopte dat die door het nationaal-socialisme gerealiseerd zouden worden, het ‘zuivere idealisme’ van Rost als volgt:

Rost geloofde dat de werkkracht van het eigen volk, van de eigen gemeenschap, het ware socialisme zou brengen. Hij verwierp de gedachte dat wereldwijde samenwerking en handel tot voorspoed van allen zou leiden. Dan lag de macht in handen van een kleine, oncontroleerbare machtselite, die de geldstromen zo stuurde dat zij zelf veel verdiende waarvoor de gewone man hard moest werken. Hij noemde deze mensen, die onevenredig profiteerden van de werkkracht van anderen, parasieten. Zijn godsgeloof was gericht op de kracht van de natuur, zoals deze in mythen en sagen tot uitdrukking komt. (248)

en verder:

Rost was een voorstander van het corporatisme, dat de politiek niet wilde organiseren op basis van individuele belangen (liberalisme) of klassenstrijd (socialisme), maar naar deelname aan het economische leven. Verschillende maatschappelijke belangengroepen in het economische leven moesten gezamenlijke verantwoordelijkheid nemen. (255)

Rost wees het kapitalisme af en zag de eigen arbeid als grondslag voor de welvaart van een volk, zoals hijzelf had verwoord:

Niet het bedelen op internationale markten voor het behoud van de afzet der nationale productie, maar de zelfverzorging der volkeren, tenminste voor zover betreft de goederen, die voor het leven onontbeerlijk zijn, is het beginsel van het volkshuishoudelijke stelsel van het nieuwe Europa. (262)



Rost was tegen de Duitse inval, maar was ideologisch pro-Duits. (259) Rost had dat tijdens zijn gevangenschap als volgt geformuleerd.

Zelf was ik voor opname in het Duitse Rijk, op voet van gelijkheid, want de korte ervaring in de bezettingstijd had mij er reeds van overtuigd dat een schijnbaar Nederlandse onafhankelijkheid binnen de Germaanse federatie ons onvermijdelijk onder een protectoraat van het Duitse Rijk zou doen belanden. En een dergelijke positie zou zeker een ramp worden, net als dit het geval was met Elzas Lotharingen na de oorlog van 1870. (260)

Rost wilde het welzijn der Nederlanders veilig stellen en verder formuleerde hij zijn Europese visie nogmaals:

Het belangrijkste doel, dat voor ogen stond, was de vrije handel binnen het Germaanse Rijk en binnen Europa in zijn geheel, indien mogelijk. (260)



Rost schreef tijdens zijn gevangenschap aan het slot in zijn verantwoording:

Het Nationaal Socialisme is verdwenen. Daarom moet er nieuw geloof komen. in de grootheid van de Europese beschaving. (268)



Ik (Th.Br.) kom dus tot de conclusie dat Rost valide argumenten had voor zijn ideologische opvattingen, en dat zijn ideologie, gegeven de omstandigheden en de verwachting dat Duitsland de leidende natie in Europa zou worden, weinig of niets landsverraderlijks in zich had. Dit blijkt ook wel uit zijn daden tijdens de bezetting.
De problemen die toen overwonnen moesten worden binnen Europa, lijken overigens vandaag de dag nog net zo te bestaan.

Het antisemitisme van Rost
Het antisemitisme van Rost lijkt voornamelijk voort te komen uit zijn kijk op de gebeurtenissen rond het faillissement van de Creditanstalt, ‘de grootste bank van Oostenrijk’, die geleid werd ‘door de Rothschilds, de van oorsprong Duits-joodse familie die een internationale machtspositie in de financiële wereld had opgebouwd’ (214). Van dit faillissement werden voornamelijk de ‘vele kleine spaarders de dupe’ en daarbij werd Rothschild niet ‘aangesproken op zijn wanbestuur’. (225)
Rost was naar aanleiding van zijn eigen studie rond deze gebeurtenissen tot de conclusie gekomen ‘dat hun imperium een enorme supranationale macht was die op basis van een gigantisch netwerk van banken en bedrijven grote delen van de internationale economie controleerde en daarmee ook een groeiende macht kreeg over de politieke besluitvorming.’ (225)

Ook in eigen land lijkt zoiets gebeurd te zijn volgens Rost’s verantwoording:

In de jaren 1928-1931 waren de pogingen van Mannheimer gericht op het verkrijgen van het algehele gezag over de kapitaalmarkt van Amsterdam. (225)

De auteur schreef nog over deze Mannheimer:

Hij werd daarin partner van regimes met totaal verschillende politieke voorkeuren. Zo leende hij geld aan de socialistische regering van Frankrijk, aan de nationaalsocialistische van Hitler-Duitsland en de christelijk-liberale Nederlandse regering van Colijn. (310)



De schrijver moest tot zijn spijt constateren met betrekking tot de verantwoording van Rost:

De periode vanaf de jodenvervolging (...) kwam in dit verhaal niet voor. (270)

Hierna kon de schrijver niet anders concluderen dan:

Zeker vanaf die periode is er geen goed woord meer te zeggen over welke aanhanger van het nationaalsocialisme dan ook. Het was voor mij natuurlijk een bittere teleurstelling dat mijn ouders daartegen niet fel hebben geprotesteerd.
Maar wie wel? (270)

De schrijver kon tenslotte tot geen andere conclusie ten aanzien van Rost's verantwoording komen dan dat het:

vooral een verhaal is van iemand die zich niet schuldig voelde, maar voor een ideaal had gestreden. (271)



Het antisemitisme van Rost lijkt voornamelijk te berusten op het gedrag van bepaalde Joodse bankiers. Voor de schrijver was er echter één uitspraak van Rost voor hem zó mensonterend dat die uitspraak daarom onverdedigbaar was. Rost had in een brief aan een partijgenote geschreven:

Ik ben het volkomen met u eens, dat de rijke joden, althans in economisch opzicht, een veel groter gevaar vormen dan arme joden, doch ik beschouw nog, evenals vroeger, iedere jood als ongedierte. (284)

Het onverdedigbare berust op de overtuiging dat dergelijke antisemitische uitspraken uiteindelijk tot de Holocaust geleid hebben. Dat wil zeggen dat de daders van de Holocaust aan dergelijke uitspraken de rechtvaardiging voor hun daden ontleenden. Maar op grond van het boek waag ik te betwijfelen of Rost met zo'n rechtvaardiging ingestemd zou hebben.

De daden van Rost
Rost had dan wel antisemitische opvattingen, toch heb ik geen spoor kunnen ontdekken van een moorddadig en zelfs niet van een uitgesproken gewelddadig antisemitisme.
In Het Nationale Dagblad van Rost stond op 11 november 1938 een artikel ‘waarin geweld tegen de joden tijdens de Kristallnacht’ werd veroordeeld. (252) Ook steunde Rost Mussert in zijn Guyana-plan, hetgeen de Joden in staat moest stellen een Joodse samenleving in Guyana op te bouwen. (252)

De strijd tegen Rusland was voor Rost zo belangrijk dat hij zich, nog maar pas een jaar getrouwd, als vrijwilliger voor de Waffen-ss aanmeldde. (261)

Hoewel Rost in zijn samenwerking met de bezetter als een landverrader wordt beschouwd, heeft hij zich gedurende de oorlog voor Nederland en de Nederlanders ingezet. Tijdens onderhandelingen heeft hij de toekomstige positie van Nederland tegenover de Duitsers verdedigd. (263)
Ook ‘Friedrich Knolle, een hoge officier van de Duitse Sicherheitsdienst in Nederland’ heeft daarvan tegenover de schrijver getuigd:

Rost had de devaluatie van de gulden eind 1942 door zeer sterke oppositie tegen de Duitsers beperkt weten te houden.
Verder opponeerde hij tegen de uitvoer van Nederlandse groenten in 1943 naar Duitsland. Eind 1943 wilde Rost niet meewerken aan een verdere verhoging van de Nederlandse bijdrage aan de Duitse oorlogsinspanning. Toen dat niet hielp, meldde Rost zich vrijwilliger voor deelname aan de Nederlandse Waffen-ss omdat hij niet medeverantwoordelijk wilde zijn. Daardoor kreeg hij vergaande toezeggingen van de Duitsers voor elkaar.

Daarom ook, werd volgens deze Knolle Rost door ‘vooraanstaande’ Duitsers als ‘der letzte Niederländer’ beschouwd, ‘omdat hij nadrukkelijk de Nederlandse belangen bij de bezetter had verdedigd.’ (282)

Schuld en spijt
De schrijver heeft geconstateerd dat met betrekking tot de verantwoording die Rost heeft geschreven tijdens zijn gevangenschap bij de Canadezen, ‘de periode vanaf de jodenvervolging (...) in dit verhaal niet voor[kwam]’. (270) Naar zijn opvatting gold: ‘Zeker vanaf die periode is er geen goed woord meer te zeggen over welke aanhanger van het nationaalsocialisme dan ook.’ Daardoor werd deze verantwoording ‘vooral een verhaal (..) van iemand die zich niet schuldig voelde, maar voor een ideaal had gestreden’. (271)
Rost heeft ongetwijfeld geweten van de deportaties, maar ook voor hem waren deze deportaties, deportaties naar werkkampen en heeft hij hoogst waarschijnlijk niets geweten van de vernietigingskampen. Het is uit het boek ook niet duidelijk of Rost tijdens zijn gevangenschap op de hoogte is gebracht van de misdaden tegen de Joden en anderen begaan. Het is zelfs zeer aannemelijk, dat hij van die misdaden niets geweten heeft, juist omdat ze niet ter sprake kwamen in zijn verantwoording. Mogelijk zag Rost het optreden van de Duitsers tegen de Joden voornamelijk in het verlengde van het optreden van Joodse Wereldcongres in 1933, met haar oproep tot boycot van Duitse producten, en in 1939, met haar loyaliteitsverklaring met de Engelse oorlogsverklaring aan Duitsland waardoor deze loyaliteitsverklaring ook ‘als een joodse oorlogsverklaring’ werd beschouwd. (334).
Vlak na de oorlog waren holocaust en nationaal-socialisme nog geen synoniemen dat gebeurde pas na 1960 tengevolge van ‘de publicaties van Jacques Presser en Loe de Jong’. (63) Vóór 1960 dacht men bij nationaal-socialisme allereerst aan NSB en bezetter, waartegen het Nederlandse volk in verzet was gekomen of aan het bombardement op Rotterdam, of aan de hongerwinter waaronder men door toedoen van de bezetter had geleden of aan al het oorlogsgeweld noodzakelijk voor onze bevrijding.

Voor de de vrouw van Rost ligt de zaak iets anders, omdat zij na de oorlog uitvoerig is geconfronteerd met de misdaden uit de oorlog. Zo veelvuldig zelfs dat zij kon verzuchten: ‘Ik wordt altijd aangesproken op misdaden’. (158)
In het tevisieprogramma Het zwarte schaap heeft men getracht haar ‘een schuldbekentenis af te dwingen’. In dat programma werden ‘verschrikkelijke beelden van de holocaust getoond’. Tevens werd zij twee keer in dat programma ‘niet goed bij haar hoofd genoemd’. (155) Tot de gewenste schuldbekentenis is het niet gekomen.
Ik was wel zeer verbaasd, bij het terugkijken van de uitzending, om te zien hoe rustig deze weduwe, temidden van alle commotie, de vragen beantwoordde.

Men kan zich afvragen hoe zo’n schuldbekentenis er zou moeten uitzien? Henri Bruning heeft kennelijk ook dergelijke situaties meegemaakt en hij kwam tot de volgende korte en bondige formulering voor de zo gewenste schuldbekentenis:

"Ik betreur het, solidair te zijn geweest met de Duitse bestialiteiten; die eens aanvaard te hebben". "ik was volkomen idioot toen".

Elders heeft Bruning wat andere bewoordingen gehanteerd voor zo’n schuldbekentenis: op het moment van “zijn keuze en ook aldoor nadien” zou hij “een volkomen verblinde, onverantwoordelijke hond” geweest zijn en als “een volkomen verblinde, onverantwoordelijke hond” zou hij ook gehandeld hebben. Maar Bruning voegde er nog het volgende aan toe:

Wat zou ik ermee bereiken? Toch alleen dit, dat men zeggen zou, en terecht zeggen zou: deze gevaarlijke idioot heeft geen enkel bestaansrecht meer in onze gemeenschap - berouw of geen berouw. Vort met die dweil. (blz 140, 141 hfdstkII)

Bij Het zwarte schaap werd de weduwe “niet goed bij haar hoofd genoemd”. Bruning had dus goed aangevoeld dat iets dergelijks tot zo’n schuldbekentenis diende te behoren, van daar zijn “gevaarlijke idioot”. En omdat het ‘wir haben es nicht gewusst’ niet geaccepteerd zou worden voerde hij het “volkomen verblind” zijn op, en om het minderwaardige van hun daden te benadrukken moesten zij gedegradeerd worden tot ‘onverantwoordelijke hond’en en tenslotte waren ze niet meer dan een dweil, een vieze dweil de men achteloos in een hoek schopt, als hij voor de voeten ligt.

Maar noch Bruning, noch Rost en zijn vrouw hebben tijdens de oorlog iets geweten van het uitroeien van de Joden en anderen en dus waren ze ook niet verblind en gedroegen ze zich niet als idioten, die dit uitroeien wel bewust zouden aanvaard hebben.
Bruning heeft overigens nooit op bovenstaande wijze schuld bekent, maar wel in Maatstaf zijn verantwoording gepubliceerd, waarbij hij ook het leed de Joden aangedaan ter sprake bracht.

Schuld en spijt hangen volgens mij ten nauwste samen; men kan geen spijt hebben over zaken waaraan men niet schuldig is. Men kan uitsluitend spijt hebben over de eigen daden, voor zover men kon weten, tijdens het begaan van die daden, dat deze mogelijk fout waren.

De ervaringen van de schrijver
Hoewel de schrijver met zijn boek ook een meer genuanceerd verhaal over zijn ouders en dan met name over zijn vader, heeft willen vertellen, is het boek toch op de eerste plaats een weergave van zijn eigen ervaringen en ontwikkelingen tijdens het onderzoek naar de rol van zijn vader in het Nationaal-Socialisme. De titel van het boek geeft dat ook aan; de schrijver had zijn heil gezocht en gevonden in niemandsland. De uiteindelijke ‘zelf’moord van zijn vader was een belangrijke aanleiding voor het schrijven.
Dit onderzoek was hij begonnen vanuit een toestand van ‘emoties, indrukken, verbazing, rancune, veronderstellingen en opvattingen met losse einden’. (106) Uit zelfbehoud hadden hij en zijn broers in de jaren 80 openlijk ‘meerdere malen afstand genomen van het gedachtegoed van hun ouders’. (8) Eén van de indrukken van verbazing en verwarring betrof de mensen die hij in de kring van zijn moeder ontmoette, ‘van ex-burgemeesters tot oostfrontstrijders’ en die hij had meegemaakt als ‘aardig en belangstellend’. (61)
Als jongeman raakte hij begeesterd van de Europese gedachte mede onder invloed van de ‘Frans-Duitse samenwerking’. (78) Later zou hij ontdekken, bij de zoektocht naar de rol van Rost, dat ook veel van diens politieke streven voortkwam uit een bezorgdheid voor Europa enerzijds uit economische overwegingen en anderzijds uit angst voor Rusland. (205, 217, 221, 260).
Uitgaande van de veronderstelling dat de strijd van Amerika en Engeland tegen Duitsland een strijd was tegen dictatuur en onderdrukking was het onbegrijpelijk voor hem dat Rusland onder Stalin, vér voor de oorlog al een voorbeeld van dictatuur en onderdrukking, zo gemakkelijk als bondgenoot werd geaccepteerd (127) om een paar jaar na de oorlog door diezelfde landen als het grote gevaar voor de hele wereld te worden beschouwd. Zo werden en worden de Nederlandse ss-ers die aan het Oostfront gestreden hadden In Nederland als de grote landverraders beschouwd, terwijl ‘de veteranen van de Estse en Letse Waffen-ss-divisies openlijk als helden worden beschouwd vanwege hun vroegere strijd tegen Stalin.’ (145)
Vanuit zijn opstelling tussen goed en fout, zijn niemandsland, ontdekte hij ook gebreken aan de democratie. Zo meende hij een bevestiging te zien van het feit ‘dat een democratie tendeert naar een oligarchie waarin de belangen van kleine groeperingen domineren ten koste van het algemeen belang en de kwaliteit van het openbaar bestuur’. (162)
Hij werd enerzijds gegrepen door ‘de psychologie van leiders’ en was anderzijds verbijsterd door ‘hun machtsspel waaraan duizenden mensen moeiteloos worden geofferd’. (169) Hij ontdekte het meten ‘met twee maten’ door ‘de politieke elite’ en vroeg zich daardoor af: ‘Wat is het verschil tussen goed en fout?’ (170)

Het antisemitisme van Rost bleef echter voor de schrijver onverteerbaar en daarmee ook de medewerking van Rost aan het Hitlerregime dat ‘bij het vorderen van de oorlog zo meedogenloos was opgetreden, in Oost-Europa en vooral tegenover de joden’ (284) en ‘ontelbare misdaden heeft gepleegd, die op (...) geen enkele manier acceptabel of goed te praten’ [zijn]. (286)
Dat Rost niets geweten heeft van het uitroeien van de Joden en soortgelijke misdaden, lijkt geen gewicht in de schaal te leggen. De schrijver verwijt dat Rost oogkleppen kreeg door zijn racistisch geloof (331), maar ik vraag mij af in hoeverre de schrijver’s angst voor antisemitisme een andere kijk op zijn vader heeft beïnvloed.

Door het schrijven van zijn boek was er sprake van ‘een terugkeer van de verloren vader en van de verloren moeder.’ Hij begrijpt nu beter waarom zijn ouders ‘hebben gehandeld zoals zij deden’. maar voegt daar wel meteen aan toe: maar begrijpen ‘is totaal iets anders dan goedkeuren’.
Voor zover het niet goedkeuren betrekking heeft op de keuze van Rost voor het nationaal-socialisme rijst voor mij de vraag in hoeverre de ervaringen en vooral de teleurstellingen van de schrijver tijdens zijn zoektocht naar het verleden van Rost en de inzichten die de schrijver daarmee had opgedaan niet juist ook de inzichten van Rost waren om zo een radicaal andere levenskeuze te maken toen hij van het toenmalige democratische Europese toneel overstapte naar het Nederlandse nationaal-socialisme.

Waarom moest Rost dood?
Een belangrijk onderwerp van het boek is het onderzoek van de schrijver naar de omstandigheden waaronder Rost om het leven is gekomen.
Om antwoord te krijgen op vragen als: Was het zelfmoord of toch moord in de vorm van gedwongen zelfmoord? Waarom werd Rost een rechtspraak onthouden. Voor welke mensen was het persoonlijk ‘lastig’ als Rost een boekje open zou doen? Wist hij inderdaad te veel van de economische collaboratie tijdens de bezettingsjaren? Ik vrees dat Rost inderdaad hele pijnlijke zaken uit de oorlogstijd uit de doeken zou hebben kunnen doen en dat alleen al zou mogelijk voldoende geweest kunnen zijn om hem maar liever het zwijgen op te leggen. Maar was dat de belangrijkste reden?
Moest er mogelijk nog iets anders geheimgehouden worden? En wat zou dat dan wel geweest moeten zijn?
De schrijver stelde zichzelf de vraag:

Zou onze naoorlogse elite verstoppertje spelen en de doofpot hanteren over de dood van mijn vader? En waarom? (341)

De auteur heeft genoeg (opnieuw) boven water gekregen, dat aantoont dat er toch de nodige personen verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor al het rechteloze wat er in de Scheveningse gevangenis gebeurd is. En natuurlijk waren er in alle jaren daarna weer de nodige hoogwaardigheidsbekleders die dàt weer in de doofpot hebben gehouden en daarmee de rechtsstaat Nederland hebben ondermijnd. Daarmee werd een geheimhouding gerealiseerd, waar in de loop der tijden steeds meer bewindslieden bij betrokken raakte, waardoor er zo langzamerhand ook sprake lijkt van een ‘georganiseerde’ geheimhouding. Maar toch levert dat voor mij niet het antwoord op de vraag op, waarom Rost dood moest, zonder proces?

Toch heeft de schrijver het antwoord op mijn vraag heel duidelijk geformuleerd. De auteur schrijft:

Mijn vader had op 24 mei 1945 zijn verklaring op papier gezet en daarin stond als eerste regel:

‘Alvorens ik over de gebeurtenissen voor en gedurende de oorlog zal spreken, wil ik eerst mijn principes (wereldbeschouwing), die de basis zijn geweest van al mijn beslissingen sinds ik mij aansloot bij de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) van Mussert en die de vruchten waren van mijn ondervindingen in het verleden, uiteenzetten.’

Na het aanhalen van deze ogenschijnlijk redelijk onschuldig ogende openingszin schrijft de auteur:

Dat was tevens zijn doodvonnis, want twee weken later was hij overleden.

Helaas wijdt de schrijver hierover niet verder uit, maar toch denk ik dat hier de essentie staat vermeld, de essentie van het antwoord op de vraag, waarom hij dood moest. Het waren de principes van Rost, zijn wereldbeschouwing. Dat was wat een vrouw van een antinazi had benoemd met zijn ‘zuiverste idealisme’. Bovendien verwijst Rost naar de tijd van kort voor zijn toetreden tot de NSB (1936), toen hij de toenmalige Europese internationale politiek de rug toekeerde. Toen had zijn wereldbeschouwing kennelijk reeds zijn definitieve vorm gekregen.

Maar waarom moest Rost voor zijn privé-idealen dood, wij leven toch in een democratische rechtsstaat waarin het recht op vrije meningsuiting hoog staat?
Ik vermoed dat daar twee belangrijke zaken een rol hebben gespeeld.
Ten eerste, Rost was niet zomaar een NSB’ertje, maar een politicus van kaliber, dankzij zijn ervaringen bij de Volkenbond. Bovendien had men ervaring met hem opgedaan toen hij voor de NSB in de tweede kamer zat. ‘Rost stond in de Tweede Kamer bekend om zijn onverbiddelijke aanvallen op de gevestigde orde.’ (345) Rost was dus waarschijnlijk de beste politicus van de NSB, beter nog dan Mussert. Rost was dus een man die zijn idealen uitstekend kon verdedigen, ook tijdens een rechtspraak, trouwens niet alleen daar. Deze overwegingen maken ook duidelijk waarom Rost eigenlijk al rond de inval van de Duitsers in mei 1940 vermoord had moeten worden, ver vóór de holocaust. Joris van Severen van het Verdinaso is dat toen wel overkomen. Men beschouwde Rost so wie so als een man met gevaarlijke ideeën voor de bestaande orde.

Mijn vermoeden
En hiermede kom ik aan de tweede reden. Zijn idealen waren antikapitalistisch en antidemocratisch en zou men een ketterij kunnen noemen tegenin (het geloof in) de democratie. En daar begint, volgens mij, de schoen echt te wringen. Ik vrees dat men van Rost zou kunnen zeggen wat Bruning over Luther heeft gezegd: ‘In zijn ketterijen zit veel waarheid’ en de waarheden van Rost bevatten mogelijk te essentiële en niet te weerleggen beschuldigingen aan het adres van de democratische Europese en Nederlandse politiek. Beschuldigingen die mogelijk het geloof in de democratie ondermijnd zouden kunnen hebben. Daarbij zie ik als belangrijkste waarheid van Rost:

Niet het bedelen op internationale markten voor het behoud van de afzet der nationale productie, maar de zelfverzorging der volkeren, tenminste voor zover betreft de goederen, die voor het leven onontbeerlijk zijn, is het beginsel van het volkshuishoudelijke stelsel van het nieuwe Europa. (262)

De uitwerking van een dergelijk idee, zou naar mijn mening, de doodsteek voor de economie betekenen, omdat deze is gebaseerd op altijd maar doorgaande groei op onze eindige aardbol. En daarnaast de bevinding van de schrijver, die naar mijn idee ten sterkste samenhangt met de opvatting van Rost:

Een democratie tendeert naar een oligarchie waarin de belangen van kleine groeperingen domineren ten koste van het algemeen belang en de kwaliteit van het openbaar bestuur. (162)

Ook de uitspraak van Zischka waarin de schrijver zich kon vinden:

Waarom onderscheid te maken tussen economische wedijver en militaire oorlogen? Zij hebben hetzelfde doel, dezelfde agenten, dezelfde methoden, dezelfde resultaten. (303)



Laat ik besluiten met mijn indruk, die zich steeds dominanter aan mij opdringt:

De economie, met als belangrijkste resultaat grote winsten op korte termijn voor slechts een beperkt aantal mensen, gedijt het beste bij het democratisch gerommel binnen een staat en tussen staten onderling. Daardoor kunnen bedrijven redelijk ongestoord door gaan met hun zaken, zonder rekening te hoeven houden met het algemeen belang noch met belangen van de lange(re) termijn.

Mogelijk was het deze radicaal andere levensbeschouwing die Rost bracht tot zijn keuze voor het nationaal-socialisme.

Spreken over “fout”
In verband met het ontlasten van het merendeel van de “foute” Nederlanders van de medeverantwoordelijkheid aan de holocaust is het van belang dat door de kinderen zelf van “foute” ouders duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de zaken waarin de ouders echt fout waren en zaken waarin zij dat niet waren.
Zo beschouw ik een keuze voor de NSB op zich niet als fout.
De uitspraak van Rost, in een brief aan een partijgenoot, dat hij alle Joden als ongedierte zag, is antisemitisch, maar maakt hem daarmee niet zondermeer medeverantwoordelijk voor de holocaust.
Voor zijn pro-Duitse opstelling had Rost redelijke argumenten en die argumenten lijken mij niet zondermeer fout.

Tot voor kort was ik gewend om te zeggen dat mijn vader tijdens de oorlog fout was geweest. Omdat ik hem tegenwoordig helemaal niet als zodanig beschouw, zeg ik ofwel dat hij lid was geweest van de NSB en de Germaanse ss, want dat zegt verder nog niets, of ik zeg dat men hem verwijt fout te zijn geweest in de oorlog. Ik zelf ga hem dus niet zondermeer als fout betitelen, want dat was hij in mijn ogen niet, al mogen anderen daar anders over denken.

In niemandsland vormt een belangrijke bijdrage over het zo noodzakelijk anders, dat wil zeggen op zijn minst genuanceerder, Spreken over fout, vanuit het goede en vanuit het foute kamp.
Om te eindigen met de titel van mijn opstel: Ik denk niet dat Rost de laatste Nederlander was, maar ik geloof wel dat Rost zich tijdens de oorlog als Nederlander heeft gedragen en ik geloof helemaal niet dat Rost een idioot was.

Eindhoven, 3 maart 2015
Theo Bruning



















aangemaakt: 10-07-2014 laatste aanpassing: 03-03-2015