terug naar menu
Is het werkelijk zo ridicuul om de NSB gematigd te noemen?


INHOUD
Inleiding
De recensie
      De NSB gematigd
      Weerlegging
      Twijfel
      Bewering ontkracht?
Suggestieve woorden
Andere aanwijzingen
      Rost van Tonningen
      Goedewaagen
      Voorhoeve
      Bruning
      Vrouwen in de NSB
Nuancering noodzakelijk
Onverzoenlijk


Inleiding
Bij mijn laatste bezoek aan de website Werkgroep Herkenning (van kinderen van ‘foute’ ouders) stuitte ik op een vraaggesprek () met Dick Kampman, schrijver van het boek De NSB en de NSB’ers, Kennisonrechtvaardigheid en stereotypering, waarin gepoogd wordt een meer genuanceerd beeld dan het geijkte te geven van de NSB en van de NSB’ers in het algemeen en dat genuanceerde beeld te onderbouwen.
Bij verder zoekwerk op internet vond ik een recensie () van dat boek van de hand van Robin te Slaa, de schrijver van een studie over de NSB getiteld De NSB, Ontstaan en opkomst van de Nationaal Socialistische Beweging 1931-1935. Gezien het feit dat de NSB tot aan het eind van de oorlog heeft bestaan, ligt het in de lijn der verwachting dat er nog wel twee delen zullen volgen. De recensent, Te Slaa, ken ik alleen van een andere recensie. Op grond daarvan meen ik te mogen stellen dat hij een vertegenwoordiger is van het geijkte beeld. Van beide boeken weet ik niet meer dan dat ze bestaan. Maar ik geloof niet dat het afbreuk zal doen aan mijn verhaal. Uiteindelijk bespreek ik hier (in eerste instantie) alleen de recensie.

De recensie
De recensent vindt “de vraag in hoeverre er sprake is van stereotypering van de NSB en haar leden in de historiografie (...) zeer legitiem”. Het feit dat de vraag zo legitiem wordt gevonden suggereert tenminste dat de recensent de mogelijkheid van dat gevaar onderkent.

De NSB gematigd
Het belangrijkste bezwaar van de schrijver van het boek betreft het geijkte beeld

dat de NSB en haar leden in het algemeen, naast de bezetter, verantwoordelijk worden gesteld voor onderdrukking, rabiaat antisemitisme en steeds vaker ook genocide.

Hiermede is de stereotypering van de NSB en haar leden in het algemeen gepreciseerd. De stereotypering betreft dus niet b.v. het wegzetten van de NSB’ers als een stelletje lapzwansen, maar de stereotypering houdt dus “steeds vaker” de zwaarste beschuldiging in die denkbaar is, nl. verantwoordelijk voor genocide. Bij de onderbouwing van dergelijke beschuldigingen komt de schrijver bij zijn bestudering van een aantal recente publicaties te vaak vage woorden tegen als “‘veel’, ‘meer’, ‘soms’ en ‘gedeeltelijk’” hetgeen “‘niet-kwantificeerbare grootheden’” betreffen. De schrijver, Kampman, beweert in zijn boek dat

de NSB als organisatie aanvankelijk geen en vanaf ongeveer 1936 ‘een gematigd antisemitisme’ vertoonde en niet oorlogszuchtig was.

En hij voegde er aan toe dat

de ongewone omstandigheden van oorlog en bezetting (...) de nationaal-socialisten tot collaboratie [brachten].


De schrijver vermeldt ook nadrukkelijk

dat het niet zijn bedoeling is om ‘fascisme of nationaal-socialisme te rehabiliteren, maar om bestaande visies op zijn minst te nuanceren en in het gunstigste geval te overstijgen’.


De schrijver trekt de conclusie

dat 92 procent van de NSB-leden tot de ‘gematigde’ Mussert-stroming behoorde.

en met het gematigd bedoelt de schrijver dat

het antisemitisme van de NSB (...) niet op vernietiging was gericht.


Hiermee heb ik de strekking van het eerste boek zo goed mogelijk weergegeven met de citaten die Te Slaa er in zijn recensie aan ontleend heeft.

Weerlegging
De recensent weerlegt het een en ander met 6 feiten:

Vanaf december 1934 golden binnen de NSB geheime directieven die het verboden joden op leidinggevende posities te benoemen.

In 1937 schreef Mussert dat ‘de Nederlandsche sectie van het internationale Jodendom’ reeds vergevorderd was met het in slavernij brengen van ons volk en sprak hij zich uit voor een Jodenvrij Nederland.

Een jaar later stelde Mussert in het NSB-blad Volk en Vaderland dat door het drijven van de joden een oorlog tussen ‘de wereld van het liberalisme-kapitalisme-marxisme [...] of meer op den man af gezegd de JOODSCHE’ en ‘de wereld van fascisme en nationaal-socialisme’ onvermijdelijk was.

Vóór de Duitse inval bood Mussert zich heimelijk aan als collaborateur.

In augustus 1940 verzocht hij Hitler België samen te voegen met Nederland en dit vergrote grondgebied zoveel mogelijk vrij te maken van joden en Walen. Nooit protesteerden hij en andere NSB-kopstukken tegen de ‘arisering’ van joods bezit en de deportatie van de bezitters ervan.

In het najaar van 1942 publiceerde Volk en Vaderland – spreekbuis van Mussert – een brief van een partijgenoot aan het Oostfront met daarin de ontluisterende zin: ‘Ik geloof, dat jullie maar niet te veel opruiming moet (sic) houden onder de Joden dat kunnen wij veel beter, want dat hebben wij hier geleerd.’


Naar aanleiding van de, in zijn ogen ridicule, conclusie over het ‘gematigde antisemitisme’ van de NSB kon de recensent niet anders opmerken dan

Ontrechting, onteigening en deportatie (...) gelden (...) kennelijk niet als radicaal.


Twijfel
De feiten opgesomd door de recensent kan ik niet verifiëren. Ontrechting, onteigening en deportatie kan men terecht radicaal noemen. Wel ben ik benieuwd naar het bewijs dat de leiding van de NSB ingestemd zou hebben met de deportaties. Want er staat, iets uitvoeriger geciteerd: “Ontrechting, onteigening en deportatie, waaraan NSB zijn instemming betuigde, gelden (...) kennelijk niet als radicaal.” Ik vrees dat het bewijs van die instemming zal blijken te bestaan uit de bewering dat Mussert en andere NSB-kopstukken nooit rücksichtslos protesteerden tegen de deportatie van joden. Aan dit niet protesteren door Mussert en andere kopstukken zouden dan de daders hun rechtvaardiging voor hun misdaden ontlenen. Niet alleen de daders van de misdaden, ook de kopstukken in nazi-Duitsland lieten zich, volgens mij, bar weinig gelegen liggen aan de meningen of protesten van de NSB of de NSB’ers.

Bewering ontkracht?
Blijft de vraag of de recensent nu ook werkelijk met de aangedragen feiten de bewering van de schrijver heeft ontzenuwd. Als we even in het midden laten of de 92% absoluut correct is, dan was de stelling van de schrijver: “dat de NSB en haar leden in het algemeen, naast de bezetter, verantwoordelijk worden gesteld voor onderdrukking, rabiaat antisemitisme en steeds vaker ook genocide.” Dat “in het algemeen” heeft de schrijver dus geconcretiseerd in 92%.
Vier van de genoemde feiten hebben betrekking op Mussert (één enkele NSB’er, ook al is het een belangrijke). Het laatste feit heeft betrekking op één enkele briefschrijver en het eerste feit heeft betrekking op geheime directieven, waarvan dus de “NSB-leden in het algemeen” geen weet hadden. Zijn tegenargumenten berusten op een geheim en op daden en meningen van twee NSB’ers, niet op die van de ‘NSB-leden in het algemeen’.
Voor mij is de recensent er dus niet in geslaagd de bewering van de schrijver overtuigend te ontkrachten.

Overigens vind ik de discussie enigszins verwarrend omdat er in wezen over drie verschillende zaken gesproken wordt.
Eerst heeft de schrijver het over verantwoordelijk voor onderdrukking, rabiaat antisemitisme en steeds vaker ook genocide. Daarna definieert de schrijver gematigd antisemitisme als antisemitisme, maar niet gericht op vernietiging. Tot slot omschrijft de recensent radicaal als: vňňr ontrechting, onteigening en deportatie.

Wat zou het antwoord van de recensent zijn als hij zich in geweten zou afvragen welk percentage van de leden van de NSB volgens hem of ničt antisemitisch was of wel antisemitisch, maar niet gericht op vernietiging en dus wel in aanmerking kwam voor het predicaat 'gematigd'?

Een groot bezwaar dat de schrijver van De NSB en de NSB'ers tegen de onderbouwing van de beschuldiging heeft is het gebruik van onduidelijke woorden als ‘veel’, ‘meer’, ‘soms’ en ‘gedeeltelijk’. De schrijver heeft bezwaar tegen het gebruik van dit soort woorden omdat hij juist graag de zaken wat concreter wil hebben, meer kwantificeerbaar. En dat is precies, naar ik meen te begrijpen, wat de schrijver in zijn boek heeft trachten te doen.

Suggestieve woorden
Bij het weergeven van geijkte beeld van de NSB horen, naar mijn bevinding, vaak zeer suggestieve woorden, die niet, of heel zwak onderbouwd worden. De recensie in zijn totaal vind ik een voorbeeld van zwak onderbouwen. De recensie is voor mij tevens een voorbeeld van het gebruik van suggestieve woorden en daarmee een continuering van de manier waarop het geijkte beeld van “de NSB en zijn leden in het algemeen” wordt gepresenteerd.
De schrijver wordt aangeduid met “een verblinde enkeling” en zijn boek heet een “curieus” boek dat “vrijwel iedere nuance” ontbeert en “kennelijk” geschreven vanuit een “verwrongen perspectief”, zodat de schrijver “doodleuk” wat durft te beweren. De schrijver is “een socioloog, die frauduleus cijfers fabriceert” en het is “ridicuul” om de NSB “gematigd” te noemen. De recensent vindt het “bedenkelijk” dat met dit “schotschrift” “een plompe vorm van geschiedvervalsing” door een wetenschappelijk uitgever aan de “verbijsterde” lezer wordt gepresenteerd.
Het gebruik van dergelijke suggestieve woorden lijkt op de voor mij bekende indoctrinatie en roept daarmee juist mijn achterdocht op. Ik krijg, in dit geval, het gevoel van een, bijna tegen beter weten in, in stand willen houden van het geijkte beeld van verantwoordelijkheid voor onderdrukking, rabiaat antisemitisme en genocide. Dit geijkte beeld is net zo ongegrond als de internering van zoveel NSB'ers die al na een paar maanden na de bevrijding weer vrijgelaten moesten worden bij gebrek aan bewijs aan landsverraderlijke activiteiten.

Het geijkte beeld omschrijft de schrijver met: “dat de NSB en haar leden in het algemeen, naast de bezetter, verantwoordelijk worden gesteld voor onderdrukking, rabiaat antisemitisme en steeds vaker ook genocide.”
Nogmaals blijkt uit deze formulering dat de beschuldigden “de NSB en haar leden in het algemeen” zijn. De beschuldiging is drieledig, te weten a. onderdrukking, b. rabiaat antisemitisme en steeds vaker ook c. genocide.
Wat mij is opgevallen in de presentatie van het geijkte beeld dat er vrijwel geen aandacht is besteed aan de rol van de bezetter. Mijn indruk is dat veel daden van de bezetter op het gebied van onderdrukking, rabiaat antisemitisme en genocide ook de NSB worden aangewreven.

Andere aanwijzingen
Toch heb ik de nodige aanwijzingen gevonden, waarvan ik meen dat die een nuancering van het geijkte beeld van de NSB rechtvaardigen. En vreemd genoeg vond ik die aanwijzingen ook in boeken, die juist handelden over enkele kopstukken van de NSB, zoals Goedewaagen en Rost van Tonningen. De aanwijzingen betreffen een vorm van verzet tegen de bezetter in zijn algemeenheid, maar ook tegen maatregelen met betrekking tot de Joden.

Rost van Tonningen
In de biografie over Rost van Tonningen, die ik besproken heb (), las ik:

In Het Nationale Dagblad van Rost stond op 11 november 1938 een artikel ‘waarin geweld tegen de joden tijdens de Kristallnacht’ werd veroordeeld. (252)

Rost protesteerde dus toen tegen het geweld tegen de joden.

Ook steunde Rost Mussert in zijn Guyana-plan, hetgeen de Joden in staat moest stellen een Joodse samenleving in Guyana op te bouwen. (252)

Men zou kunnen zeggen dat Rost dus wel een voorstander was van een vorm van deportatie maar niet van deportatie naar Duitse werkkampen en hij was daarmee zeker geen voorstander van genocide.

Ook in andere aangelegenheden pleegde Rost verzet tegen de bezetter, om het belang van de Nederlanders te verdedigen, volgens getuigenis van Friedrich Knolle, een hoge officier van de Duitse Sicherheitsdienst:

Rost had de devaluatie van de gulden eind 1942 door zeer sterke oppositie tegen de Duitsers beperkt weten te houden.
Verder opponeerde hij tegen de uitvoer van Nederlandse groenten in 1943 naar Duitsland.
Eind 1943 wilde Rost niet meewerken aan een verdere verhoging van de Nederlandse bijdrage aan de Duitse oorlogsinspanning. Toen dat niet hielp, meldde Rost zich als vrijwilliger voor deelname aan de Nederlandse Waffen-ss omdat hij niet medeverantwoordelijk wilde zijn. Daardoor kreeg hij vergaande toezeggingen van de Duitsers voor elkaar. (282)


Goedewaagen
Ook in de biografie over Goedewaagen, de man van o.a. de Kultuurkamer, vond ik aanwijzingen waarover ik schreef ():

Maar vreemd genoeg heeft hij wel, enige tijd daarna, een brief aan Seyss-Inquart tégen het ontslag van Joodse ambtenaren mede ondertekend! (156) Een onbegrijpelijke(?) stap.(156) Gevolgd door een reprimande: dat 'kwam niet te pas dat door de Rijkscommissaris aangestelde hoge ambtenaren protestbrieven ondertekenden die gericht waren tegen diezelfde Rijkscommissaris'. (156) Het ontslag van Joodse ambtenaren was een opdracht van de Rijkscommissaris Seys-Inquart en géén initiatief van Goedewaagen! Het lijkt mij zeer waarschijnlijk dat hetzelfde gold voor het weren van Joodse musici uit de orkesten.

En ook:

Goedewaagens antisemitisme toen was géén deportaties voorstaand antisemitisme, want wat Goedewaagen betrof mochten de Joden wel een eigen cultuurleven opzetten, in alle kunstvormen en met eigen scholen, instellingen en impresariaten. (201)

Goedewaagen was dus geen voorstander van deportatie en daarmee al helemaal niet van genocide.

Voorhoeve
Over Voorhoeve, de leider van de propaganda-afdeling van de NSB, wist Raymund Bruning al te melden dat J.H. Feldmeijer over deze Voorhoeve aan Rauter had gemeld ():

“Zusammenfasssend bin ich der Meinung, dass man in Voorhoeve einen absoluten und nicht zu korrigierender Gegner des Nationalsozialismus (...) zu sehen hat.”

Raymund Bruning beschreef in “NSB-collaboratie?” () hoe de bezetter met haar tegenstanders omging:

En zoals Rauter op 2 juli 1942 veronderstelde, namelijk (“dass Mussert voraussichtlich Voorhoeve wird fallen lassen müssen”,) “dat te verwachten is dat Mussert Voorhoeve zal moeten laten vallen”, is Voorhoeve zijn functie als leider van de afdeling propaganda van de NSB ontnomen.
Het oude, vierdelige werk over de oorlog “Onderdrukking en Verzet” deelt naar aanleiding van deze gebeurtenissen over Voorhoeve mee: "die men later (d.w.z. rond deze tijd RB) voor enige tijd naar het oostfront heeft weten weg te werken", terwijl mijn vader ergens heeft genoteerd: en ik weet dat er ook zijn geweest die ten aanzien van de bezetter een grote moed aan de dag hebben gelegd. Een vriend van me kreeg als enige oplossing aangeboden naar het front te vertrekken (= zichzelf te liquideren).

Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bedoelde Bruning met die vriend Voorhoeve.

Bruning
Uit mijn stukje "Henri Bruning: het Diets geweten onder nazi-bezetting" (). citeer ik het slot:

De manier waarop Bruning het solidarisme van de leden van de Europese volkerengemeenschap niet alleen verdedigt maar ook eist, bewijst dat hij niet zonder meer verblind achter Duitsland aanloopt. Op wie zou hij, gegeven de omstandigheden, anders doelen dan op Duitsland als hij schrijft:

Een Europeesch volk, dat uit imperialisme, d.i. uit machtspolitieke overwegingen en eenvoudig omdat het zich de sterkste machtsposities heeft veroverd, een ander volk van Europa knecht, verdeelt, verzwakt en zwak houdt, stelt niet slechts een vijandige daad jegens dat volk, maar jegens het Europeesche continent. (Dietschland, De Waag, 3 april 1941)

Ik denk dat Bruning hier doelde op de mogelijke onderdrukking van Nederland of van andere Europese naties door Duitsland, maar het zou mij niets verbazen, als Bruning toen ook gedacht heeft aan het Joodse volk in Europa. In zijn visie had elk volk de opdracht om zich zelf te verwerkelijken. Bruning schreef dit daags na de onderdrukking van de Februaristaking, die een reactie was op het optreden van de bezetter tegen de Joden.

Vrouwen in de NSB
In het voorgaande besprak ik enige voorvallen van enkele kopstukken uit de NSB die wel degelijk zouden moeten aantonen dat er van verzet sprake is geweest. Het volgende heeft betrekking op die NSB'ers die vallen onder "de leden van de NSB in het algemeen".
Naar aanleiding van een boek over vrouwen in de NSB schreef ik ():

Nog verrassender zijn de laatste anderhalve pagina van haar hoofdstuk “Besluit”, waarin zij (de schrijfster) zich nog eens afvraagt waarom de vrouwen uit haar onderzoek nu gekozen hebben voor de NSB en de meesten kozen daarbij geheel zelfstandig. Deze vrouwen stonden achter de ideologische beginselen van het nationaal-socialisme. Als redenen om lid te worden, worden genoemd het zich zorgen maken over de bestaande democratie, communisme, armoede en werkeloosheid, materialisme en culturele en seksuele decadentie. Als “idealen” worden door haar opgesomd: het goede voorbeeld geven, discipline, strijd en opoffering tot de dood, gemeenschapszin, strijd tegen het alcoholisme, zorg voor de ouderen etc. en met geen woord wordt er door de schrijfster gerept over antisemitisme en rassenleer.


Nuancering noodzakelijk
Alleen al uit dit korte overzicht moge blijken dat een meer genuanceerd beeld van de NSB gerechtvaardigd is, te meer daar in het geijkte beeld de rol van de bezetter vrijwel geheel verwaarloosd is.

Van Mussert (), Goedewaagen (), Rost van Tonningen () en van Bruning () zijn uitvoerige geschriften bewaard gebleven, waaraan geen of te weinig serieuze aandacht is besteed, waardoor een studie naar een beeld van de NSB van binnenuit achterwege is gebleven. Dergelijke geschriften zijn waarschijnlijk steeds terzijde geschoven omdat ze uitsluitend gezien werden als een zich vrijpleiten. Daarnaast werden deze teksten als volkomen onbetrouwbaar bestempeld omdat ze afkomstig waren van NSB'ers.

Ik heb al vaker mijn verwondering uitgesproken over de vooringenomenheid waarmee over de NSB en haar leden is geschreven, o.a. in: Nakomeling (), Daders (), NSB-ideologie en Jodenhaat (), Wat de Joden te wachten stond wist niemand (), De NSB een “bovengrondse verzetsbeweging”, een aanleiding tot herziening (), Geaarde kunst van ontaarde Nederlanders (), Drie maal Aantjes in “Opinie & Debat” van de Volkskrant ().

Onverzoenlijk
Een onverzoenlijke houding ten aanzien van de misdaden, gepleegd in naam van het nationaal-socialisme, dient uiteraard gehandhaafd te blijven, maar niet meer de onverzoenlijke houding ten aanzien van de gewone NSB’er (de genoemde 92%(?) van de NSB), die niets met die misdaden van doen had. Deze groep verdient, 70 jaar na beëindiging van de oorlog, een meer genuanceerd beeld, niet in de laatste plaats vanwege hun nakomelingen, waarvan nog steeds velen gebukt gaan onder het geijkte beeld, waarin hun (groot-) ouders zo niet als de daders, dan toch als de medestanders van de daders worden voorgesteld.

Een dergelijk meer genuanceerd beeld kan, naar mijn inzicht, niet een waardeoordeelvrij beeld zijn, een beeld waar de scheidend NIOD-directeur een voorstander van zegt te zijn. Na 70 jaar geschiedschrijving vol van waardeoordelen moeten tenminste enige waardeoordelen herzien worden. Want juist de in het verleden uitgesproken waardeoordelen roepen de vraag naar nuancering op.
Ook de door mij besproken recensie loopt over van de waardeoordelen door het gebruik van alle suggestieve bewoordingen en bij het tegelijkertijd ontbreken van overtuigend bewijs.

Eindhoven, 26-02-2016
Theo Bruning



















aangemaakt: 10-02-2016 laatste aanpassing: 07-03-2016