terug
vorige bladzijde


Bloemlezing
Het derde bewijs vindt Kelder in een gedicht uit een bloemlezing door Bruning samengesteld. Kelder introduceert deze bloemlezing als volgt:
“Het jaar daarop, in 1944, verscheen Brunings bloemlezing Gelaat der dichters, waarin revolutionaire, dat wil zeggen: nationaal-socialistische poëzie uit België en Nederland bijeen was gebracht.”
Zou Kelder zich afgevraagd hebben waarom Bruning, waarvan hij dus probeert aan te tonen hoe, en met overtuiging, nationaal-socialistisch deze man was, die ook nog bezig was te radicaliseren, nou juist niét het woord nationaal-socialistisch heeft gebruikt en wél het woord revolutionair. Wat zou er nu meer voor de hand hebben gelegen dan dat een overtuigd nationaal-socialist juist dat woord wél zou gebruiken.
Hoe nationaal-socialistisch deze bloemlezing wel was wordt dan vervolgens verwoord met:
“In dit boek vindt men verder onder meer lofdichten op de Waffen SS en het Vrijwillergerslegioen Nederland.”
Als men nu de inhoudsopgave van deze bloemlezing bekijkt, ontdekt men dat er precies één gedicht in staat over de Waffen SS en één gedicht over het Vrijwilligerslegioen Nederland. Je kunt Kelder niet beschuldigen van onwaarheid spreken, maar voor mijn gevoel suggereert hij toch dat er veel meer lofdichten te vinden zouden zijn. Het “onder meer” slaat op de zes gedichten van Bruning zelf. Maar aan dat alles worden verder geen woorden vuil gemaakt.

Antisemitisme II
Kelder vervolgt echter met:
“Eén van de gedichten heette “Beroep op Amsterdam” en was geschreven door Chris de Graaff, met wie Bruning in 1942 nog over Vestdijk had gepolemiseerd. Vroeger, zo valt in de Graaffs poëem te lezen, was Amsterdam een grote stad, de stad van Vondel, Bredero en Rembrandt. Venetië, Lissabon, Londen en Madrid, al deze steden stonden in de schaduw van Amsterdam. Tegenwoordig is Amsterdam maar een verworden stad. Het volk sloft versuft en verwilderd langs de straten. Hoe is dat allemaal zo gekomen? De schuldige komt te voorschijn in de laatste twee regels:

Ontmasker, Amsterdam, uw tegenstander
en noem zijn naam ten vonnis: “Jodenknecht!”


Bruning heeft dit gedicht dan weliswaar niet zelf geschreven, maar door het vers een plaats te gunnen in zijn bloemlezing sanctioneerde hij toch een ordinair antisemitisme.”

Bruning probeert onder andere met zijn bloemlezing aan te tonen, dat er onder die revolutionaire dichters trouwe vaderlanders schuil gaan. Dat zou de reden kunnen zijn waarom Bruning dit gedicht heeft opgenomen. Het is een lofdicht op de geschiedenis van Amsterdam. Wat dat betreft is het zeer vaderlandslievend. volgende bladzijde























terug
volgende bladzijde



aangemaakt: 07-10-2011 Copyright © 2011 by
Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 27-10-2011