lijst van werken
vorige bladzijde


Uit: Dagboekbladen van
een Nutteloze



                        vorige bladzijde 13. ’HET laatste woord van onze kennis is, dat wij God kennen als de Onkenbare,’ schreef St. Thomas. Het staat er zo hanteerbaar; het werd, in deze formule, bijna alweer geruststellend: bijna een quantité négligeable. Maar ten eerste dient men te beseffen, dat God eerst als de Onkenbare aan Zichzelf, aan zijn ware Majestas toekomt: schoon wordt overeenkomstig Zijn wezen en eerst als zodanig waarlijk God: waarlijk ’de levende God’. Vandaar dat deze altijd-Ongedaagde, in plaats van een quantité négligeable voor hem te zijn, Gezelles schoonste en zuiverste Godsontroering kon worden, en toen essentieelst en blijvend moment in zijn Godservaren. – Doch ook dit wordt nu duidelijk: wij kunnen niet deemoedig en eerbiedig in God leven zonder ons déze reële en eigenlijke Majestas Gods allerdiepst bewust te willen zijn. Men kan geen eerbied hebben voor God en tegelijk aan dit meest eerbied-waardige onverschillig voorbijgaan. Deze Majestas is niet enkel ons ’laatste weten’, doch tevens basis der menselijke religiositeit: omega èn alpha.
   En ten tweede is déze Majestas Gods tevens voor de mens Gods Tremendum. Wij kunnen ons niet op deze Onkenbare bezinnen, of juister: wij kunnen de Majestas van Gods Onkenbaarheid niet naderen (op oneindig verre afstand naderen) zonder in al onze menselijke vermogens, verstand, wil en hart en hun aanvankelijke ontroeringen, vernietigd te worden. Met Hem, de Onkenbare, belandt de mens in de stilte; het eeuwig onverbroken stilzwijgen van een allerzijds ondoorgrondelijk mysterie. Daar waar de mens – na al zijn vreugden om Gods werken (Christus, de geschapen natuur, de mens) – aan Gods wezen toekomt, en God aan Zichzelf toekomt, nadert hij een Realiteit die al het creatuurlijke, die alle menselijk begrip, alle naamgeving, zelfs alle zingeving onzerzijds, en die ook al Zijn werken eindeloos te boven en te buiten gaat, die voor hem generlei dimensie bezit, generlei vorm of voorstelbaarheid, geen naam meer, dit is geen inhoud meer of zin, men zou willen zeggen: geen ziel ook. Zijn woorden worden leeg en zijn gedachten zijn leeg; hij denkt niet meer, hij duizelt, hij is geheel duizeling en zijn gevoelens zijn nog enkel de gevoelens van iemand die in een grondeloze Afgrond van Afgrond tot Afgrond stort, en blijft storten. De mens voelt zich niets worden, – omdat Gods Realiteit voor hem op dat moment een volstrekt Niets is geworden, reëel en concreet een volstrekt Niets, en zijn hele wezen, dat slechts duizeling is en vallen, bevestigt slechts dat hij zich bevindt in een Iets dat, hoewel Gods oneindige Zijnsvolheid zijnde, voor hem op dat moment méer Niets en op verschrikkelijker wijze Niets is dan het hanteerbaar en vertrouwde ’niets’ dat volgende bladzijde

145





















volgende bladzijde



aangemaakt: 24-04-2011 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 02-08-2013