|
67
– Maar je kunt anders niet weigeren.
– Ben ik ook niet van plan.
Weer was het stil.
– Wanneer denk je te gaan?
’t Werd steeds onontkoombaarder. Hij poogde het nog zoveel mogelik te ontwijken door onverschillig te zijn:
– Nou.... ’ns kijken. Vandaag is ’t Woensdag....? Nou, Woensdag, Vrijdag, Zaterdag.... Nou Maandag b.v. Maandag is een mooie dag: marktdag.
Hij glimlachte ironies, maar z’n oom scheen het laatste niet gehoord te hebben.
– Máándag. Zó. – En voor hoelang heeft-ie je gevraagd.
– Godbewaarme wat ’n belangstelling ineens. Waar heb ik dàt
aan te danken.
– Dat komt: ik moet naar Rotterdam. Ik ga dan liever als jij weg bent.
Hij zat vast. Z’n oom had hem schaakmat gezet. Zonder te weten wat Dolf had willen ontkomen.
Dan kon ’t ’em ook niet bommen, dan ging-ie maar.
– Nou, ’k ben Zaterdag weer terug: hij vroeg een week te blijven.
HENRI BRUNING.
|
|