lijst van werken
vorige bladzijde


58

gebouw had dan dezelfde uitwerking als een zware steen in een grasveld: daaronder rot het en naar het rottende kruipen wormen omhoog. Een melankolieke jongen werd z’n vriend (: de eerste):
    (Na vier jaar was alles muur geworden. Tussen die muren: dag-in-dag-uit de onvermoeibaar-repeterende fragmenten van een orkestje die, na een maand hardnekkig vechten verenigd, weer vruchteloos uit elkander gingen, en weer opnieuw een maand lang nauwkeurig repeteerden, – maar ’t onvindbare niet vinden konden; en altijd dezelfde muziek, langs iedere dag dezelfde muziek, als de stap van een sipier die één enkele maal ’n afwisseling (’n verwàchting) heeft gebracht. Tussen die muren: het miserere van een rollende kegelbal dat uiteensprong in 2, 3, 4 ketsen, – dan nog even een verdwaald uitsukkelen en omvallen; maar iedere dag, halstarrig, begon dat miserere weer opnieuw. Tussen die muren: het zuigen van de lift: als één grote zucht langs alle verdiepingen, van de bovenste tot de onderste.)
    Maar hij wou óók: trachten van zijn leven iets te maken: hij wou een tòren bouwen, een hoge sterke toren; zijn bloed dorste naar het ritme van een driftige vlag.
    Want dàt kon óók: je kon ook ànders zijn dan je was.
    M’n God! dat gelùk, toen hij ontdekte dat er nog een ander was die ook zo was als hij. Want hij had altijd gedacht dat alleen hij zo was. Dat had hem vervreemd en schuw gemaakt en daarom had hij zich ook tegen niemand durven uitspreken, was hij aldoor met zich-zelf alleen gebleven. Wat de gedachte, dat-ie ’n idioot en ’n zonderling was nog meer had versterkt. – En zó vervreemdde hij steeds meer. – Maar nù was er plotseling één die óók was zoals hij. Alsof een luik openwoei, alsof een vogel begon te kwetteren. Alsof hij plotseling een lentehemel zag met grote windstreken. Aan die ander zag hij: dat je ook anders kon zijn dan je was. Maar dat je dàn moest vèchten, hard en standvastig tegen je zelf vechten. Maar dat besef, dat er een ànder was die diezelfde strijd streed gaf hem een onstuimige kracht. Hij leefde op. Maar toen werd weer plotseling alles vernield: dat vroegere kwam terug: z’n gewetensangst: en iedere onrust was beter dan deze waanzin. En hij liet zich weer gaan zoals hij ging. En ook hiervan zweeg hij, ook hiermee liep hij rond zoals hij met al dat andere ook altijd had rondgelopen: alleen, zwijgend, niet begrijpend. waarom hij was zoals hij was en niet als de anderen. – – Hij zweeg, als die ander tegen hem zei:
    – ’n Kèrel zijn hoor. Ben je bedonderd. Kop boven water houden! Vechten met je-zelf, anders ga je er onder.
    Als hij stil en neerslachtig bleef zei die vriend (de twééde):
    – Kom, we gaan wat Gezelle lezen. volgende bladzijde






















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 02-08-2010 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 06-10-2010