Toelichting bij het
Commentaar van professor J.H.C. Blom op de dvd “N.S.B.-collaboratie?”

Met zijn e-mailbrief van 28 mei 2010 heeft professor Blom gereageerd op mijn, in april aan de landelijke dagbladen toegezonden dvd N.S.B.-collaboratie?
Hij geeft er zijn commentaar in op drie punten, te weten:
    1.   Is er reden te spreken van verzet onder het mom van collaboratie en zo ja, is daar dan sprake van geweest respectievelijk bij Henri Bruning, Ernst Voorhoeve en Anton Mussert;
    2.   Het antisemitisme in Nederland voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog;
    3.   De kwestie van het grote aantal weggevoerde Joden uit Nederland.
Over de helft van de dvd, te weten voor zover deze handelt over de periode na de oorlog, geeft Blom dus geen commentaar. De link aanklikkend treft u deze e-mail van Blom aan met mijn commentaar er op.

Hij schreef mij zijn opmerkingen bij gebrek aan tijd heet van de naald te hebben genoteerd, zonder er verder dieper over te hebben nagedacht, zonder nog even op enigerlei punt de literatuur te hebben geraadpleegd, dat ze daarom niet bedoeld zijn onderwerp van publiek debat te worden en dat hij zijn brief daarom niet door mij gepubliceerd wilde zien worden. Omdat hij het auteursrecht over zijn brieven heeft, houd ik mij aan zijn verlangen. Bij vroegere publicatie op internet van mijn correspondentie met hem, L. de Jong en Hermann von der Dunk heb ik altijd eerst hun toestemming verzocht. Die heb ik, met uitzondering van één brief, altijd gekregen.
Het is begrijpelijk, dat ik nu juist dit commentaar van Blom buitengewoon graag op het internet zou hebben gezet, omdat ik met betrekking tot hetgeen ik in deze kwestie te zeggen heb, altijd al het commentaar van het NIOD, en met name van de directeur ervan, in die tijd professor Blom zelf, heb trachten te krijgen. In rechtstreekse publiceren zag ik geen heil, omdat mijn eventuele publicatie, naar ik veronderstelde, toch doodgezwegen zou worden.
    1.   Mijn manuscript ­Henri Bruning / over grootheid en tragiek / en geweten heb ik Blom toegezonden om er zijn oordeel over te krijgen, omdat dat boek, in het geval zijn oordeel positief zou uitvallen, daarmee zowel uit te geven als moeilijk dood te zwijgen zou zijn. Blom heeft er met een uitvoerige brief op gereageerd, maar niet inhoudelijk. Gezien de samenstelling van het boek, dacht hij niet dat het uitgeven van het boek door enige uitgeverij in overweging genomen zou worden: “omdat het eigenlijk geen boek is en een publicatie in deze vorm vermoedelijk heel moeilijk verkoopbaar is.”.(Bloms brief van 13 maart 1997)
    2.   Later heb ik met name mijn korte uiteenzetting, Een keitje van David, de kern van het genoemde manuscript, aan Blom toegezonden om het aan zijn deskundige oordeel voor te leggen. Hij liet mij weten er zijn oordeel niet over te zullen geven: “Als ik zie tot hoeveel op zeer klemmende, bijna dwingerige, toon gestelde vragen mijn korte briefje van 23 april leidde, maakt dat enerzijds duidelijk hoe nodig een inderdaad zeer grondige (en dus tijdrovende) bestudering van alle documentatie dan noodzakelijk zou zijn. Uw brief maakt anderzijds ook duidelijk dat aan Uw zijde (tenminste mede) rehabilitatie van Uw vader een doel is van Uw beroep op mij. Ik voel er niets voor met dat doel onderzoek te doen. Een beroep om een dergelijke rol toch te spelen of om als een soort gezaghebbend keurmerk te fungeren voor de conclusies van anderen, wordt op het NIOD of op mij als directeur wel vaker gedaan. Maar ik beschouw dat als ongewenste vermenging van doeleinden. Ik poog mij te richten op historisch onderzoek met historische vraagstellingen (kennis en inzicht). De politieke of morele oordelen probeer ik juist zoveel mogelijk te vermijden. Die zijn aan het publieke debat en aan ieder individu.”.(Bloms brief van 2 juni 2004)
    3.   Bij de aanbieding op het NIOD van het eerste exemplaar van de studie Het Plagiaat van de hand van Ewout Kieft, waarbij ik uitgenodigd was, omdat ik aan de schrijver hulp had verleend gezien het feit dat in de vooroorlogse polemiek tussen Anton van Duinkerken en Menno ter Braak Henri Bruning een belangrijke rol heeft gespeeld, heb ik met professor Blom kennis gemaakt. Bij die gelegenheid vertelde hij dat mijn stuk op de hoek van zijn bureau lag en dat de kans bestond, dat hij pas na zijn pensionering wellicht tijd zou hebben er zich in te verdiepen.
    4.   De nieuwe directrice van het NIOD prof.dr. Marjan Schwegmann en haar medewerker David Barnouw lieten mij op 4 maart 2008, naar aanleiding van de toegezonden tekst Een keitje van David, weten deze te zullen laten voor wat hij was. Marjan Schwegmann: “Hoe interessant ik het onderwerp ook vind, ik zie op dit moment toch geen reden om er op in te gaan." David Barnouw: “De afgelopen jaren heb ik al veel stukken van uw hand gelezen en daar blijft het wat mij betreft bij.”

Een oordeel over hetgeen ik te zeggen meen te hebben had ik dus tot voor kort nooit ontvangen, ofschoon ik het NIOD, de hoogste autoriteit op dit gebied in ons land, volop de gelegenheid heb geboden hetgeen ik te zeggen heb bij voorbaat grondig te weerleggen en mij te laten weten, dat mijn manuscript, mijn artikel en mijn dvd wetenschappelijk gezien rechtstreeks in de prullenbak kunnen verdwijnen. Zelfs dat is niet gebeurd. Maar dat ik mij met dat al niet critisch tegenover mijn eigen historische producten heb opgesteld, kan mij toch niet verweten worden.



Conclusie


Blom beschouwt mij niet als dilettant. Eindelijk bestond de kans dat het door mij veronderstelde taboe op mijn uiteenzettingen zou worden doorbroken en dat ik had bereikt waarop ik uit was en bewaarheid zou gaan worden wat ik daarin al een paar jaar lang beweerd had: 'de liquidatie van een geschiedvervalsend paradigma', respectievelijk het aan de kaak stellen van de grootste geschiedvervalsing uit de Nederlandse geschiedenis, en dat dit nu onderwerp van debat zou kunnen worden. Maar Blom heeft mij met zijn commentaar met een kluitje in het riet gestuurd. Wat mag hij gedacht hebben, dat de zin van zijn commentaar voor mij geweest zou kunnen zijn zonder zijn toestemming het te publiceren?
Maar nee, met medewerking van Blom werd deze geschiedvervalsing onlangs alleen maar bevestigd door “De oorlog” van Van Liempt, de film waarin de N.S.B. nog altijd als de grote beweging van het landverraad ten tonele wordt gevoerd, zij het niet meer als de organisatie waarvan de leden allemaal als aansprakelijken voor en medeplichtigen aan de Holocaust te beschouwen zijn. De film werd aangediend als een herziening van het oorlogsbeeld van De Jong en wel op basis van het vele historisch-wetenschappelijke onderzoek dat sedertdien is verricht, maar vertegenwoordigt volgens mij niet meer dan een volgende episode van het, in dit geval onder dit mom, verdonkeremanen van de gigantische geschiedvervalsing die De Jong met zijn geschiedschrijving voor zijn rekening heeft genomen inclusief alle gevolgen die deze op historisch, ethisch, sociaal en politiek gebied tot op heden, bijvoorbeeld in de persoon van Wilders, met zich mee heeft gebracht, en, wat mijzelf betreft, inclusief het leed dat hij daarmee mijn ouders heeft aangedaan. Een recent en opmerkelijk voorbeeld van dit verdonkeremanen is ook de polemiek tussen Meindert Fennema en Anet Bleich over Martin Bosma’s boek De schijn-élite van de valsemunters. De eigenlijke oorzaak van de welwillende en “ontvankelijke” houding van links tegenover de immigranten, mede die uit Turkije en Marokko, verdonkeremanen ze alle drie. (De Volkskrant 2, 11, 12 oktober) Fennema heeft daarbij Bleich in de houdgreep, want als haar generatiegenoot weet hij dat wat hij zelf verdonkeremaant het antwoord is dat hij in feite Bleich lijkt te willen ontlokken, maar nu juist het antwoord is waarvan hij bij voorbaat weet dat Bleich dat uit alle macht voor zich zal houden. Mijn ingezonden brief dienaangaande heeft de Volkskrant niet geplaatst, maar wel naar Bleich doorgezonden. Benieuwd naar haar commentaar.
Eens zal, naar mijn overtuiging, het gitzwarte fout in De Jongs geschiedschrijving en het massale grijs uit die van Chris van der Heijden overstraald worden door het verblindende licht van de bliksem, gegenereerd door de dvd “N.S.B.-collaboratie?” met Brunings activiteiten uit het begin van de oorlog.
Om dit te bevorderen heb ik op de website van mijn broer Theo en mij de, in mijn brief aan Blom van 2 augustus vermelde, tekst “Opmerkingen van prof. dr. J.C.H. Blom bij ‘N.S.B.-collaboratie?’ met commentaar van Raymund Bruning” gepubliceerd. Daarin heb ik echter de tekst van Bloms brief gewist met telkens de vermelding van het aantal ter plekke gewiste woorden. Uit het door mij toegevoegde commentaar kan de lezer een voldoende beeld vormen van wat Blom telkens in de gewiste tekst naar voren heeft gebracht.
Gelselaar, 20 november 2010
Raymund Bruning

aangemaakt: 05-11-2010 Copyright © 2010 by
R. Bruning
laatste aanpassing: 20-11-2010