Een lijn in het werk van Henri Bruning
(einde van hoofdstuk II uit "Henri Bruning over grootheid en tragiek en geweten" door R. Bruning)

"De politiek had nooit primair mijn belangstelling". Een idee van wat hem dan wel wezenlijk bezighield, gaf hij in zijn brief van 27 juli 1962 aan J. Grootaers: "Daarom is ook mijn verdediging van de liefde niet iets van nú, maar reeds lang voordien in mijn werk aanwezig, getuige o.a. mijn Franciscus-drama "Elias van Cortona", dat eveneens van voor de oorlog dateert. Ik heb na de oorlog slechts de lijn van mijn vroeger werk dóórgetrokken." De volgende citaten zijn met name bedoeld om de consistentie van deze lijn zichtbaar te maken. Voor de lezer kan het een aanleiding zijn zich te realiseren, dat dit boek door zijn eenzijdige gerichtheid op de politiek een overmatig eenzijdig beeld van Brunings geestelijke wereld geeft, alhoewel deze citaten misschien weer het gevaar van een vertekening in een andere richting in zich bergen.

 

1936 Subjectieve normen

Laat men maar kletsen dat dit "individualisme" is; het is het beste gemeenschapsbesef, en van anti-sentimenteel allooi. 37

 

De strijder voor een natuurlijke orde strijdt uitgesproken voor de zegepraal van het ware beginsel: hij strijdt voor de verovering der macht opdat hij dit ware beginsel als leidend, richtend en organiseerend beginsel kan opleggen aan de samenleving - desnoods tegen een meerderheid in, desnoods met dwang, omdat dit beginsel het welzijn der menschen is. ( ) En hij is verplicht dit macht worden binnen den kortst-mogelijken tijd te realiseeren. ( )

Niet aldus de strijder voor het Rijk Gods. Zijn taak is niet zoo glorieus. Hij ziet wel de schoone werkelijkheid, die het ideaal is, maar deze is niet zijn wil als zij niet de Wil is van God. Hij begint met afstand te doen van slagen. Zijn taak is zooveel nederiger dan die van den strijder voor een natuurlijke orde. Hij legt niets op, hij kán niets opleggen, omdat de genade van het Rijk Gods een vrijwillige overgave van de ziel veronderstelt. ( ) De strijder voor een natuurlijke orde wenscht geen woorden te spreken in den wind, maar de strijder voor het Rijk Gods aanvaardt het gaarne zelfs een stem te zijn in de woestijn. ( ) Hij weet zich, ook als hij álles heeft volbracht, een "onnutte dienstknecht"; en hoeveel te meer weet hij dit, die beseft steeds en altijd in alles tekórt te zijn geschoten. 85/86

 

Buiten schot blijven, d.w.z. de waarheid prijsgeven voor een laf en niet lastig gevallen bestaantje zou dezen besten de grootste onrust, onvrede en ongeluk zijn: een langzaam zelfvervuilen aan een dagelijksch verraad. Déze zelfvervuiling kost ongetwijfeld meer dan de menigte en haar verachtelijke smaad, de macht en haar verachtelijke vijandschap braveeren; deze zelfvervuiling (deze stinkende visch) wordt duur betaald - het duurst: zij kost het vergeten van wat de heiligheid van het leven is, van wat de mensch tot mensch maakt en het leven te leven waard. 142

 

Berust in het bereikbare. Doch onderscheiden wij tusschen het minst- en het uiterst-bereikbare, en leven wij slechts voor dit laatste. 144

 

1937 uit brief aan Menno ter Braak, 26 augustus 1937

( ) Het disciplinaire christendom was voor mij echter nimmer een bron van "twijfel"; deze begon pas - volkomen plotseling maar ook volkomen logisch achteraf - met datgene wat ik als de essentie van het christendom had overgehouden: het "bovennatuurlijk" leven, het leven van en voor God door Christus; bij zijn "mystieke kern" dus. Ook hier moest ik tot een fundamenteele revisie komen van hetgeen het hedendaagsche katholicisme "bovennatuurlijk" leven noemt. Ik ben dit proces thans aan het beschrijven in een roman "Stille Executie" ( ), 'n psychologisch démasqué, waarna men van het hedendaagsche katholicisme minder overhoudt dan niets. Ik zou allang uit het schuitje zijn gestapt, als ik met het hedendaagsche katholicisme ook "het" katholicisme had kunnen verwerpen. Maar mijn eenige consequentie kon tot op heden slechts zijn, dat ik het huidige katholieke wereldje adieu zegde, en hartgrondig, en zonder veel leedwezen.

 

1938 Verworpen Christendom

De innerlijke drijfveren, die een ander tot den strijd bewegen, kunnen wij zelden zuiver beoordeelen. Elke handeling berust op een osmose van zuivere en troebele gedrevenheden. Ons gaat dan ook niet de oorsprong, maar alleen het resultaat van iemands strijdbaarheid aan: zijn normen, zijn denken, de intellectueele zuiverheid of onzuiverheid van zijn ageeren. Deze interesse onzerzijds is ruim voldoende. ( ) Er is weinig dat zich sneller en weerzinwekkender verraadt in den strijd voor de waarheid dan de leugenachtigheid der drijfveeren. En dan is het tijd genoeg om te reageeren. Wederom: niét allereerst op de oorsprong, maar op het resultaat van dit denken. - Ik wil maar zeggen: ze gaan ons, practisch, maar bitter weinig aan, die motieven. 18/19

 

Het is vreemd: wij worden - terwille van God - gedwongen tot een strijd tegen de zonde en voor de deugd, terwijl toch, voor Gód, noch het menschelijk goede, noch het menschelijk kwade veel verschil kan uitmaken. Niet meer verschil dan 'n grassprietje zon en een grassprietje schaduw voor.... voor den mensch? neen, voor de zon. Zou de zon het opmerken? Haar schoonheid is, dat zij zelfs de wereld, die alles aan haar licht te danken heeft, nog niet opmerkt. 218

De zonde beleedigt God niet, zij beleedigt den mensch. God lijdt niet onder de zonde, het is de mensch die eronder lijdt. De zonde tast niet de orde aan waarin God leeft (Hij rust in zichzelf), de zonde tast de orde aan waarin een goddelijke Liefde den mensch heeft willen plaatsen. Het trouw zijn aan deze orde is geen heil voor God, het is het heil voor den mensch. Niet om Zichzelf, maar om den mensch zou God zich om dit heil kunnen verheugen. God heeft de wereld niet geschapen als een Heerscher die geëerd wil zijn, maar als een Liefde die deelgenoot heeft willen maken. 219

 

God, de Heer van hemel en aarde, is altijd onttroond geworden. God is in den meest volstrekten zin de Onbekende, de altijd miskende, de in geen eeredienst geëerde. Hij is de altijd onttroonde, besmeurde, bezoedelde, - zelfs in de eeredienst. 220

 

Wij moeten niet per se optimisten willen zijn, noch per se pessimisten, noch per se positivisten, noch per se negativisten, doch alleen: gewetensvolle, d.i. ook gewetenlooze, strijders voor de waarheid. De waarheid is de opperste levenswet. Hij die de waarheid bemint, aanvaardt en bemint den twijfel. Hij kent geen waarden die taboe zijn voor den twijfel, en hij kent geen angst. De twijfel aan een intellectueele verworvenheid is een scheppende kracht: hij bevestigt een verworvenheid als waarheid of hij ontmaskert haar als leugen. De twijfel is precies zoo scheppend (en noodzakelijk, - en onvermijdelijk) als de ketterij en de zonde. Alleen hij die zijn eigen "waarheden" wantrouwt en om een kleine, vale rust de troebelheid bemint, vreest, verwerpt en haat den twijfel als "destructief". en, ja, dan is de twijfel inderdaad destructief.... 229/230

 

1941 Elias van Cortona

Br. Leo:

Vader, ik bid u, zeg mij nog eens, waarin de volmaakte vreugde gelegen is. Zeg mij nog eens, wat ge mij zeide, toen wij beiden, verkleumd en hongerig, maar zoo blijde nog, op weg waren van Perugia naar Santa Maria, ons geliefde verblijf.

Franciscus:

"Wanneer wij in Santa Maria zullen zijn aangekomen, verstijfd van koude en door honger gekweld, en wij kloppen aan de poort, en een broeder komt en deze schreeuwt ons woedend toe: 'Wie zijt ge?' en wij zeggen: 'Wij zijn twee uwer broeders!' en hij antwoordt: 'Gij liegt, ge zijt schurken, die de menschen bedriegt en de armen besteelt, scheert U weg!' en hij doet ons niet open, hij laat ons buiten staan in den nacht, in koude en sneeuw, vernederd en door honger geplaagd en hij wil ons roepen niet meer hooren, ach, als wij ook die beleedigingen en vernederingen en dat dat verstooten-zijn geduldig verdragen, zonder ons erover te bekommeren, met liefde en nederigheid geloovend, dat God het is, die hem zoo tot ons doet spreken, ach, broeder Leo, weet dan, dat hierin de volmaakte vreugde gelegen is."

Br. Leo:

(na stilte): Vader, hoe moeten wij het verstaan, dat God het is, die ons zoo buitenstoot...

Franciscus:

Het is God, die goeden roept en goeden niét roept of nóg niet roept. Voor hen, die niet geroepen zijn, is het goddelijke altijd een roover, die menschen bedriegt en besteelt en arme lieden ten verderve voert. Verdragen wij het deemoedig en vol liefde, dat men ook ons verwijt, dat wij de broeders ten verderve voeren. Geen mensch toch kunnen wij geven aan God, die niet door God gegeven werd aan ons.

Br. Leo:

...Vader, dat dit de werkelijkheid van onze broederschap moest worden...

Franciscus:

(zacht): Broeder Leo, dit lied der verworpenheid is ons eenige zonnelied... (als br. Leo vragend en verwonderd opziet): Geloof mij, broeder Leo, het is schooner dan de lofzang der redelooze dingen... (als br. Leo zwijgt): Het goede doen, en slechts ondank ontvangen, en tenslotte buiten de poort der eigen gemeenschap gekruisigd worden, ach, broeder Leo, laat hierin onze volmaakte vreugde gelegen zijn. Strijden, broeder Leo, en verslagen worden, opdat wij roemen mogen op onze zwakheid en aan ons bevestigd wordt, dat het goddelijke slechts door God zelf kan zegevieren. - Kom, broeder Leo, mijn lammetje Gods, mijn trouwe schildknaap, laat u niet ontmoedigen. Bid en waak, waak en bid, opdat de duivel uw gemoed niet verstrikke. - ( ) 40, 41, 42

Franciscus:

Broeder Elias, de gehoorzaamheid bestaat niet hierin, dat wij als blinden volgen, doch dat wij blindelings volbrengen hetgeen wij als het goede inzien - met ons verstánd. Steeds heb ik dan ook getracht den geest te overtuigen, opdat men des te vrijer en bevrijder, te bezielder ook, ons ideaal zou kunnen leven. De gehoorzaamheid, broeder Elias, verhoudt zich als een doode, niét ten opzichte van het bevel, maar ten opzichte van de gevolgen van het bevel. Of het volbrengen ervan ons smaad of eer brengt, het late ons onverschillig: de smaad is begrijpelijk, en de roem is ofwel voos of slechts dank zij God, die vruchtbaarheid schonk waar wij hebben gezaaid. Maar het bevel moeten wij liefhebben met geheel ons verstánd, alvorens wij het kunnen liefhebben met geheel ons hart en met geheel onzen wil. Indien men de goedheid en de waarheid van een bevel niet verstaat, bestaat ook weldra het bevel niet meer. - Gij moogt dit nooit vergeten.--- 45

 

1943 Vluchtige Vertoogen

2

"Tout homme qui pense, pense contre" (Paul Valéry) d.w.z.: hij polemiseert. Hij denkt altijd tégen iets, juist en vooral als hij vóór iets denkt. De waarheid is steeds het bezit van een denkende minderheid, een minderheid niet slechts met betrekking tot de massa der niet-denkenden, maar ook met betrekking tot het kleine gezelschap der denkenden. Ook deze weinigen bezitten hun waarheid niet zonder de kans haar hier of daar (of geheel) te verleugenen. - Wij behoeven derhalve niet slechts de waakzaamheid van onszelf jegens onszelf en jegens de anderen, maar ook de waakzaamheid der anderen jegens ons. Zelfs nog in tijden van cultureelen bloei, wanneer, zoo men zegt, de scheppende waarheid een samenleving "beheerscht", geldt het woord van Paul Valéry nóg als een noodzaak en uitspraak van intellectueele (en moreele) hygiëne. Omdat ook dan nog de waarheid voortdurend door een (niet-denkende én denkende) meerderheid wordt bedreigd, betwist, vertroebeld, verminkt.

Wat volgt uit dit alles, - uit deze situatie op aarde?

Polemiek, mijne heeren.

20

In onzen geest al de schoonheid overwegend die het christendom eeuwen lang op zoovelerlei gebied is blijven voortbrengen, verstaan wij het Rijk Gods gaarne (al te gaarne) als een zaad, waaruit een boom opgroeide met een machtige kruin, waarin de vogelen des hemels zich nestelden en waaronder de menschenkinderen koelte en beschutting vonden. En toch.. tóch is het soms (sóms?) alsof deze schoone interpretatie slechts een vooze verbeelding is. Men poge het Rijk Gods slechts even te zien als een zaad dat "ín ons" tot een boom moest opgroeien, en men bedenke dan hoe zelden dát Rijk Gods (het voornaamste) temidden van al die luisterrijke manifestaties werkelijkheid werd. - Dit bedenkend, herinnert men zich ook hier, ten overstaan van al dien luister, inplaats van het woord over de schoonheid van dien boom, het bittere vonnis: "Hij was de brandende en schijnende lamp, maar gij wildet u slechts in zijn licht verlustigen." (Joan. V, 35)

 

21

Al de schoonheid, die het christendom eeuwen lang heeft voortgebracht, in onzen geest overwegend, is het ons soms (sóms?) alsof achter al die pracht ook een diepe, verborgen schaamte leefde, - "schaamte over Mij en mijn woorden"... Schaamte over de armoede van Christus' verschijnen op deze wereld. Schaamte over het Evangelie als ons schóónste bezit. Schaamte - alsof niet in Christus en het Evangelie, maar eerst in al die menschelijke scheppingen het Rijk Gods "toonbaar" werd, acceptabel; alsof dáárin - en niét in het Evangelie, die vier schamele verhaaltjes - het Rijk Gods zich eerst waarlijk overtuigend als een goddelijke rijkdom bevestigde.

 

310

zie Verworpen Christendom 219: hiervoor 277/278

 

311

De menschelijke vrijheid bestaat in het zich vrijwillig onderwerpen aan zijn plicht, in het vrijwillig doen van het goede. Door deze vrije gehoorzaamheid zijn wij ménschen; door háár onderscheiden wij ons van en verheffen wij ons boven het dier, dat deze vrijheid ten opzichte van het goede niet kent; voor het dier is het goede een wet, waaraan het rede-loos onderworpen is, welke het rede-loos volbrengt. - Het goede doen is de eenige levenswet: van mensch, dier en plant; al het geschapene moet zich daaraan onderwerpen, - de ménsch echter vrijwillig, hij alleen, - en slechts gedwóngen als hij tegen dezen plicht der natuur revolteert (op een wijze die ook anderen benadeelt).

 

 

1953 brief aan J.B. Charles 26 december (reeds geciteeerd)

Niet in en door het kamp of tengevolge van de nederlaag van het nationaalsocialisme (en op zoek naar een eiland waar ik verder onbereikbaar zou zijn), maar enerzijds door de ervaringen van de machtsstrijd tijdens en ook na de oorlog en anderzijds door het lezen van Hölderlin (wiens Hyperion met een boek over Franciscus de enige boeken waren die ik bij mijn arrestatie heb meegenomen - omdat ik in hun problematiek verdiept was) ben ik geleidelijk de figuur van Christus gaan begrijpen zo als ik die nu begrijp: zijn leer der integrale en onvoorwaardelijke liefde, zijn methode van strijd, zijn betekenis ook voor de orde op natuurlijk gebied. Ik ben gaan begrijpen, dat de machtsstrijd, die ik op religieus gebied reeds veel vroeger had afgewezen ("Elias van Cortona"), ook op maatschappelijk en natuurlijk gebied een weg is die tot niets leidt, en dat, als we nog aan "politiek" doen, deze politiek de vormgeving is van een strijd welke sterke verwantschappen bezit met die van Gandhi (en Pandit Nehroe). ( ) Ik geloof, dieper dan ooit vroeger, dat Christus, die de leer der volstrekte en onvoorwaardelijke liefde verkondigde, geen macht wil zijn, ik bedoel: geen macht als wapen wil veroveren - voor geen enkel goed doel; dat deze macht en machtswil (ook in de strijd voor een natuurlijk goed) behoorden tot die wijsheid der wereld welke voor Hem niet telde. Ik geloof steeds meer dat het de opdracht van het menselijk leven is, het in alles te maken tot een vormgeving der onvoorwaardelijke liefde. Ik geloof dit omdat het mijn overtuiging werd (en ik meen dat dit de voor mij beslissende ontdekking werd) dat de onvoorwaardelijke liefde, zoals door Paulus nader omschreven, inplaats van een christelijke "deugd" de orde-zelf van het leven is d.i. de levenswet die aan het leven-zelf als zijn orde ten grondslag ligt, en dáárom onafwijsbaar is. Men kan er niet tegen ingaan, om welke reden of welk goed doel ook, zonder het leven zelf in zijn dragend beginsel te verstoren. Met of zonder verheven gevoelens - dié liefde moet men dus zijn, en niet als deugd doch als wijsheid. ( ) Ik heb () een en ander uitvoerig uitgewerkt in dat essay (t.w. Machiavellisme en menselijk geluk en de drie daaropvolgende delen R.B.).

 

1954 "Macchiavellisme en menselijk geluk"

( ) Hiermede wil ( ) alleen ( ) verduidelijkt zijn, dat het in de menselijke verhoudingen ten enemale uitgesloten is, het macchiavellisme (het doel - het menselijk geluk - heiligt de middelen, de machtsstrijd) aan één zijde te houden. Men kan dit recht niet voor zichzelf opeisen én: het tevens voor zichzelf reserveren. Het macchiavellisme voor eigen - vroeg of laat - gebruik gerechtvaardigd achten omdat men het heil der mensheid vertegenwoordigt, is ipso facto: dit recht aan elke andere overtuiging als recht overdragen, afstaan. Er bestaat immers niet één redelijke grond waarop voor een der partijen waargemaakt kan worden, dat... de andere partij de waarheid en zijzelf de onwaarheid aan haar zijde heeft; laat staan dat het één-twee-drie kan worden waargemaakt, of met geschreeuw en geschimp over en weer. Neemt de waarheid zich het recht, zichzelf macchiavellistisch te handhaven en de onwaarheid gewelddadig te verdelgen, dan geeft zij dit recht tevens aan de onwaarheid. Ook het Christendom kon zich het macchiavellisme, deze "wijsheid der wereld" (het uitroeien der Albigenzen, de dood van Jeanne d'Arc, de jacht op Luther, de vernietiging van Port Royal, de dood van Giordano Bruno, Savonarola, de brandstapels, het uitstrooien van de asresten der ketters boven de Tiber, etc.), - het Christendom kon zich deze "wijsheid der wereld" niet toeëigenen als zijn recht zónder deze "wijsheid der wereld " opnieuw te herstellen als het recht der wereld(1). noot 1): Het zeer wezenlijke van Christus was echter, dat Hij juist déze "wijsheid der wereld", het verantwoorde geweld, kwam te niet doen, en te niet deed met de wijsheid van zijn liefde-leer, met die ongerijmde, voor de wijsheid en goedheid der wereld absurde liefde welke Paulus heeft omschreven. Opmerkelijk is voorts, dat juíst met die wijsheid der wereld Christus' kruisdood verdedigd en verantwoord werd: "En bedenkt ge niet, hoe het in uw belang is, dat één mens sterve voor het volk en niet het gehele volk te grond ga?" Joan. XI, 50). En al niet minder opmerkelijk is vervolgens, dat Christus deze wijsheid der wereld slechts met Zijn wijsheid (de volstrekte liefde, welke ook de gevolgen zijn!) beantwoordde, d.w.z. beantwoordde met de uitdrukkelijke, vóór zijn dood reeds geformuleerde weigering, overeenkomstig de wijsheid en goedheid der wereld van repliek te dienen: noch van Petrus' zwaard, noch van de machten der engelen welke Hem ten dienste stonden, wenste Hij gebruik te maken. Hij die de liefde kwam leren, kon slechts volstrekte liefde zijn en blijven - blijven tot aan de dood aan het kruis.

 

1955 "Uit: dagboekbladen van een nutteloze"

God is de volstrekt transcendente, de volstrekt Andere, d.w.z.: eigenlijk kan men zelfs niet spreken van 'God', - dit geeft de Onbenaambare nog een naam; ook niet van de Zijnde, het Zijn-zelf - dat als definitie een onding is, te ontoereikender omdat ze slechts analoge begrippen hanteert; ook niet van Hem of Hij - zo alsof de Ongeschapene en Goddelijke tot een menselijk geslacht zou behoren. Het schoonste woord voor Hem die geen term verdraagt en geen nadere precisering toelaat, is wellicht dat aantal medeklinkers waarvan de verbindende klinkers verloren gingen. Doch wil men werkelijk een woord bezigen dan zou het woord over God enkel 'n wijzen tot uitdrukking moeten brengen; het zou uitdrukking moeten geven aan een onbepaald wijzen naar het volkomen Onbenaambare buiten en boven en in al het geschapene. Dat is misschien niet mogelijk, maar Guido Gezelle bewees de realiteit van de 'altijd Ongedaagde' subliem en oorspronkelijk te beleven toen hij uit zichzelf de benadering vond (of her-vond) van 'de Die' én - belangrijker! - het tevens toen volbracht dit in zich dode, hortende, stokkende, niets zeggende woord tot klinken te brengen, het te transformeren tot een woord dat - zij 't op een ander plan en op andere wijze - even glanzend, even innerlijk gespannen, even voltooid woord-leven werd als dat van die ons zoveel nabijer prachtige natuurgedichten welke hij schreef. Die transformatie van het woord, dat waarlijk 'geboren' worden van het woord is geen gevolg van zo maar een geïnspireerd moment (van de dichter), het verraadt dat de Onkenbare door hem even diep en ontroerd als realiteit werd beleefd als het visje, de bloem, het water en al die andere aardse zaken welke hij zo onuitsprekelijk schoon voor ons heeft doen leven. Het gedicht waarin hij over God als 'de Die' spreekt, behoort dan ook tot de schoonst bewogen en tevens diepzinnigste gedichten welke hij geschreven heeft. (drie van de vijf coupletten R.B.:)

 

Wat eere is 't mij den Dien te weten,
dien niemand weten kan, 't en zij
Hij zelf Hem zelven, onverspleten,
van al dat Hij niet is heel vrij!

Wat eere is 't mij Den Dien te minnen,
in wien ik leve, ik ben, ik roer;
uit wien mijn einde en mijn beginnen,
aleer iet was, te voorschijn voer!

Wat eere is 't mij, na tijd en stonden,
alwaar Hem niets meer dekken zal,
bemind, gekend, gehoopt, gevonden,
te zullen zien, - den God van al!

 

( ) Hoewel Christus ons de Verborgene openbaarde als een Vader doordat in de mens geworden Zoon, in deze tweede Adam, opnieuw openbaar werd (zij 't anders) hoe lieflijk en schoon de goddelijke Geest van de Verborgene zich de mens in oorsprong gedroomd had, als de gestalte van welk een schone en grote harmonie wanneer de mens wil zijn als de Zoon der mensen en trouw aan de orde waaraan de tweede Adam trouw kwam zijn; hoewel de verhouding van de mens tot God een trouwverhouding werd in liefde tot Christus in Wie de goedheid en menslievendheid Gods ons verschenen zijn, en via Christus de knechtschap een kindschap Gods is geworden, is de Schrikwekkende van voorheen eeuwig moment gebleven in de religieuze ervaring, en daarmee zijn ook al de gedachten en gevoelens van voorheen nóg reële gevoelens en gedachten. ( )

Juist omdat Gezelle zo diep en ontroerd Gods wérken liefhad en tegelijk besefte hoezeer hun goedheid en waarheid en onuitsprekelijke schoonheid, veeleer dan een openbaring, een 'bedekken' bleef van Gods wezen, kon in hem het verlangen stem worden naar 'de altijd Ongedaagde' en kon hij dit formuleren als het verlangen 'te zullen zien, - den God van al!': als een verlangen dus naar de Schépper dier wérken. - Maar met dit hoogste verlangen is het als met het hoogste weten: onmiddellijk daarna, zich bezinnend op het Goddelijk Wezen zelf, deinst de mens verbijsterd terug. Verdreven uit de tuin van het paradijs, bleef de mens slechts de voor-hof der liefde, als zijn wereld...

 

1957 "Lof van het onvolmaakte"

De mens echter die Christus zocht en vond, zoekt in de eenheid der Kerk iets anders nog dan een afstraling van een concern; hij zoekt een afstraling van die eenheid welke Christus gerealiseerd wilde zien en die Hij heeft omschreven toe Hij bad: 'bewaar hen in Uw naam, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk Wij'; 'mogen ze één zijn in Ons, opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt.' En dat 'gelijk Wij' omschreef Christus, toen Hij zeide: 'Een nieuw gebod geef Ik u, dat ge elkander beminnen moogt; zoals Ik u bemind heb, moet ge ook elkander beminnen. Hieraan, dat ge liefde hebt jegens elkander, zullen allen erkennen, dat ge Mijn leerlingen zijt.' ( ) 145

( ) Dit een-zijn in liefde, deze gemeenschap in liefde, is () niet enkel bestemming, het is tevens de aan het menselijk leven als zodanig ten grondslag liggende orde, de orde die vanaf zijn schepping door God zijn wezenseigen orde is (waarvan alleen de verschijningsvorm, de wijze van realiseren, met de Val een andere is geworden). De eenheid in liefde is niet een door Christus aan het leven toegevoegde of een met Christus begonnen nieuwe orde ('nieuw' is zij slechts met betrekking tot de wet die 'de wereld' beheerst), maar de aan het menszijn inherente, immanente orde, die door Christus slechts opnieuw openbaar is gemaakt in de na de Val nog enig mogelijke vormgeving. Ik leg op dit aspect van het christendom zo de nadruk, omdat een orde die aan het menselijk bestaan als de wezenseigen orde ten grondslag ligt (en ook daarom alleen 'bestemming kan zijn!), tevens antwoord is op de vraag die het menselijk bestaan als menselijk bestaan is, die de mens met gans zijn bestaan is en primair is, op een vraag die uit het diepste wezen van de mens voortkomt; en omdat een orde, welke die wezenseigen orde realiseert, datgene is waarnaar de mens van nature, krachtens zijn wezen, allerdiepst, met heel zijn menszijn hunkert, - of hij zich dit bewust is of niet. En omdat die eenheid antwoord is op de meest essentiële bestaansvraag der menselijke existentie, daarom, en om geen andere reden, is die eenheid ook ons 'hoogste goed'.146

( ) Als Christus () van zijn volgelingen vraagt dat zij één zouden zijn en liefde 'gelijk Wij', kan dit slechts betekenen dat zij liefde zouden zijn 'op de wijze van' de goddelijke personen en nièt: liefde op de wijze der wereld. Voor de liefde der wereld is het liefde en juist, dat er één wordt omgebracht om het welzijn van het geheel, hetgeen redelijk alleszins als liefde, als vooruitziende en wijze liefde te verdedigen is (op grond van die overweging der liefde werd echter Christuszelf omgebracht); maar als Christus spreekt van 'gelijk Wij' bedoelde Hij dat onvoorwaardelijk liefde-handelen dat tot uitdrukking komt in woorden als: Hij laat zijn zonlicht opgaan over goeden en bozen, en zijn regen gelijkelijk neerdalen over vruchtbare en onvruchtbare gronden; dat liefde-handelen dat Christus ons voorleefde, toen Hij het oordeel van de liefde der wereld, dat het beter is dat één wordt omgebracht omwille van het geheel, onomwonden afwees, en wel toen Hij weigerde als antwoord op het ombrengen van Zijn persoon en het tot zwijgen brengen van Zijn (goddelijke) stem, een liefde-akt van dezelfde orde te plaatsen, n.l. het te hulp roepen van zijn verdelgende engelenscharen en Hij integendeel Zich-zelf lièt ombrengen; dat liefde-handelen dat Paulus verder in zijn houding en consequenties heeft omschreven in zijn brief aan de Romeinen en aangrijpender nog in zijn brief aan de Korinthiërs (XIII, 4-8)

 

1958 "Verdraagzaamheid?"

Het Evangelie is geen leer van verdraagzaamheid, nog minder van een verdraagzaamheid-met-grenzen; het is - essentieel anders - de leer der onvoorwaardelijke liefde.

 

1961 Missionair Christendom

Neen, ik ben niet bezig een nieuw absolutisme op te stellen, veeleer werk ik opnieuw een "Lof van het onvolmaakte" uit, maar als wij de waarden van het christendom - ook de ascese b.v. - weer in hun levende orde willen herstellen, is het nodig de liefde voor de medemens, en deze als het essentiële streefdoel van het christelijk leven (de gedáánte immers, hier op aarde, van de liefde tot God), in haar wezen te herkennen en voorop te stellen 1).

noot 1) ( ) De liefde toch is de grondslag, juister, de grondwet en orde van het menselijk bestaan en daarmee de voor iedere persoonlijkheid en in elke situatie gelijkelijk geldende grondwet. Er is geen menselijk geluk en geen menselijke vrijheid mogelijk tenzij door een leven overeenkomstig de orde die aan het menselijk leven ten grondslag ligt en het daarom zijn gestalte (her)geeft. ( ) 15/16

( ) Het evangelie der liefde is te lang onherkend gebleven; het was, zo moet men zeggen, binnen de Kerk van Christus een vergeten evangelie.

En hoe meer de mens ervaart dat Christus de woorden des levens heeft gesproken, d.i. ervaart dat zijn woord de openbaring is van de oorspronkelijke, wezenseigen orde des levens, en deze orde als een geheel goede, hoe meer hij ook God zal herkennen als Váder en hij God, de Schepper, dankbaar zal zijn, in blijdschap dankbaar, en in blijdschap lofbrengen. En dit niet om wat Hij is, maar om wat Hij zichtbaar voor de mens gedaan heeft. Wij moeten weer waarlijk dankbaar kunnen zijn voor de in zijn werken kenbaar gemaakte beminnenswaardigheid d.w.z. voor het leven op aarde, willen wij waarlijk aangesproken kunnen worden door de belofte van zijn toekomstige Zelfopenbaring in de hemel. - En tenslotte: hoe meer de mens ernst maakt met het gebod der liefde d.w.z. hoe meer hij zichzelf zuivert om innerlijke stilte en liefde te worden, hoe meer hij ook verbonden raakt met het Rijk Gods in hem zelf: zijn ziel.52/53

Maar het belangrijkste is niet, dat de mens weet of herkent, dat hij liefde moet zijn; het voornaamste is, dat hij moet weten op welke wijze. En ook dit heeft Hij kenbaar gemaakt op een wijze die voor allen verstaanbaar was. () Het is nogmaals een onaanzienlijk woord, maar tegelijk een woord dat ( ) ons elk ogenblik met een bijna rauwe directheid en onontkoombaarheid confronteert met het goed-zijn of het niet-goed zijn van ons handelen, met trouw en ontrouw. "Alles wat gij verlangt, dat de mensen u doen zullen, doet het ook aan hen" (Mt. 7, 12) ( ) :toetssteen voor ons handelen is ( ) dat meest kenbare en onbetwistbare: de wil van de mens aangaande zichzelf. Ook het oordeel is geheel verlegd naar de mens ( ). En het is van deze kleine, beschámend kleine, voor allen verstaanbare waarheid, die niets onthult over de werkelijkheid van God en niets over de werkelijkheid van de mens, dat Jezus zegt: "hierin is heel de Wet en alle profetenwoord" (Mt. 7, 12), d.w.z.: aan deze kleine waarheid is niet toe te voegen, er is niets van af te nemen. Zij is leven of dood, verlossing of oordeel. Zij is het centrum der schepping. "Groter dan dit is geen ander gebod" (Mc. 12, 31).58

"Gods luister openbaren betekent dan ook voor de Kerk allereerst, de goedheid en schoonheid openbaren van die nederige waarheid welke haar, evenals Christus, als het grootste gebod ter prediking werd toevertrouwd: de goedheid en grootheid van het "bemint elkander".60

 

 

1971 VERBUM HUMANUM Cahier I "Celibaat en medemenselijkheid" II

Jezus stelt zijn daden van liefde "uit het diepste dat hij werkelijk is"; Hij stelt ze daarom met de eenvoud, het onbevangene, het vanzelfsprekende van iemand die in zijn handelen enkel maar zichzelf is, zonder waarom, zonder gebod, zonder berekening, zonder terug te deinzen voor welke smartelijke of smadelijke consequentie ook, en zonder zichzelf te moeten overwinnen. In Hem en buiten Hem is er niets dat Hem kan tegenhouden de daden der liefde onvoorwaardelijk te zijn, geen Hof van Olijven, geen Kruisdood. Beide laat Hij over zich komen, zonder de mogelijkheid ze te weigeren. Liefde is de souvereine beweegkracht, de daimoon van zijn persoonlijkheid. Hij kan geen haat, hebzucht, vrees, eerzucht, bedrog of zelfbedrog etc. in zich toelaten. Hij zou daarmee verraad plegen aan zichzelf, het diepste dat Hij ís, en aan de ander en bezig zijn zichzelf te vernietigen. Omdat Hij een mens is die liefde is op die totale, souvereine wijze als Hij, moet Hij tot het uiterste gaan. Alleen de bereidheid tót, of juister, het zijn ín het uiterste bevat geen verraad meer. Hij wordt genoodzaakt in al zijn verhoudingen tot de laatste grenzen van innerlijke zuiverheid te gaan, zichzelf (zijn liefde) tot de uiterste grenzen waar te maken, en dit met de eenvoud, het onbevangene, de rust en het vanzelfsprekende dat alle leven-uit-zichzelf eigen is.12

 

na 1971 VERBUM HUMANUM Cahier II "Celibaat en medemenselijkheid" III

Het wil mij voorkomen dat er met Jezus - als religieuze gestalte - iets geheel uitzonderlijks heeft plaatsgevonden. Met Hem wendt de religie - het leven voor Gods aangezicht - zich in haar handelen naar de aarde, de mens: alle handelen is een handelen omwille van de mens, bezorgdheid om de mens, de medemens, en dit in zulk een mate van bijna-volstrektheid dat men ten overstaan van de overige theocentrische religies kan spreken van een fundamentele, geheel unieke Umwertung van het religieuze. ( ) Jezus zegt: Als ge Mij liefhebt, onderhoudt dan wat ik u heb voorgehouden, en wat Hij voorhoudt heeft voortdurend betrekking op de onderlinge verhouding der mensen. Het "geheiligd worde Uw Naam" schijnt zich daarin te voltrekken; "Uw wil geschiede op aarde", schijnt zich daarin te vervullen. ( )

Deze Umwertung, dit op de mens gecentreerde, wordt reeds zichtbaar in Jezus' godsbeeld, de daarmee gegeven verhouding van God tot de mens. ( ) In Jezus wordt God, die liefde is ( ), gekend en kenbaar gemaakt als Vader. ( ) Er wordt () de liefdevolle verbondenheid van de kant van God met de mens mee uitgedrukt, een onbaatzuchtige bezorgdheid om de mens, zijn schepsel, zijn kind. 7

( ) Jezus () geeft de mens terug aan de medemens en daarmee aan zichzelf en de aarde (die Hij schoon en goed en nieuw wil, omwille van de mens); Hij geeft hem terug aan de levensorde van de oorsprong, de levensorde van het begin, toen Jahweh zei: "Bewerk de aarde en houd haar in stand"; houdt haar in stand overeenkomstig de genaden die Hij in haar heeft neergelegd. Van dit eerste woord van Jahweh tot de mens ontsluit Jezus weer de diepe zin als Hij zegt, na al de bittere tweedracht, vijandschappen, haat en mensenslachtingen, door de strijd om de aarde en de eer van God ontketend: Hebt elkander lief; op die wijze slechts houdt ge de aarde in stand, en maakt ge haar nieuw; zo heeft de Vader u gemaakt en gewild, naar Godsbeeld en gelijkenis; als een orde van liefde.11

Jezus' bede: "Uw Rijk kome, Uw wil geschiede op aarde" is wel de meest rechtstreekse bevestiging van de met Jezus zich voltrekkende wending der religie naar de aarde, de Diesseitigkeit van Jezus' opdracht en goddelijke bewogenheid. Zijn verlangen is dat van de Vader: dat de aarde weer goed en schoon en nieuw wordt en een vreugde voor de mens, en dat de zijnen deze nieuwe aarde helpen voorbereiden. Het "onderweg" van de zijnen is een onderweg dáarheen. Hij voert de mens niet weg van de aarde, Hij voert hem juist daarin binnen met een geheel nieuwe aardse verbondenheid. ( ) Voor andere religies is het persoonlijk heil voltooiing en doel der religie, maar Jezus doorbrak deze begrenzing toen Hij bad: "Uw wil geschiede op aarde". Met Jezus wordt religie een liefdevolle, strijdbare bezorgdheid om het lot en de toekomst der aarde.15