de Volkskrant 26 oktober 1985

 

Oorlogsverleden van auteur speelt een rol bij beoordeling kwaliteit

"Er is een tendens om de woorden 'goed' of 'fout' niet meer in de mond te nemen," constateert J.J. Kelder in gesprek met L. Lewin (Het Vervolg 12 oktober). Welnu: Henri Bruning is fout geweest. Mijn vader was lid van de NSB, eindredacteur van De Schouw en werd eind '44 begunstigend lid van de Germaansche SS.

Tegenover L. Lewin geeft Kelder als zijn mening, dat een nationaal-socialist die kan schrijven, daarom als nationaal-socialist nog niet anders is dan andere nationaal-socialisten. Volgens Kelder kunnen de kwaliteiten van iemands werk niet gebruikt worden om diens nationaal-socialisme te relativeren. Omgekeerd zal Kelder het dan met mij eens zijn, dat iemands nationaal-socialist-zijn niet gebruikt kan worden om diens kwaliteiten als schrijver te relativeren. En dat dit geldt voor wat hij tijdens de oorlog heeft geschreven en dus zeker voor wat hij eventueel van ver voor de oorlog tot lang na de oorlog heeft geschreven.

Over de kwaliteiten van mijn vader als auteur lopen de meningen sterk uiteen: van zeer positief bij Ter Braak en Van Galen Last tot hem eenvoudig, als dichter, doodzwijgen door Victor van Vriesland. Zou het al dan niet in de beoordeling verdisconteren van zijn fout-zijn tot dit verschil in waardering hebben bijgedragen? Dat het een vanzelfsprekende gang van zaken is, valt indirect af te leiden uit de opmerking van L. Lewin, "dat Brunings werk ondanks zijn oorlogsverleden wel was herdrukt indien het even belangrijk was geweest als dat van Céline".

Hoe moeilijk het nog in 1985 is, de kwaliteiten van een fout auteur te beoordelen, daarbij afziende van het feit dat hij fout is geweest, blijkt uit de onthutsende ervaring van Kees Fens (In de dwaaltuin, Volkskrant 11 oktober). Hij dacht een fout gedicht te lezen, walgde ervan en constateerde vervolgens tot zijn schrik, dat het een gedicht van J.C. van Schagen uit 1925 was.

De ontdekking van deze geconditioneerde reflex geeft hem aanleiding tot experimenteren: zou Ochtend, dit "uit de oorlogsjaren daterend vers van de toen zeer foute Bruning", gelezen in een andere context bijvoorbeeld van Mao's Lange Mars, tot een ander eindoordeel hebben geleid? Hij vreest van wel en komt dan ook tot de conclusie: "Elk oordeel over kunst heeft als basis een verzameling vooroordelen". Maar: "Gelukkig zijn de laatste per individu en per gemeenschap niet hardnekkig".

Onbewust onderstreepte hij daarmee de kwaliteiten van L. Lewin. Want zonder gebruik te maken van het - volgens Fens - "sterkste redmiddel uit de benauwdheid van de vaststaande context", namelijk de humor, beoordeelde zij gedichten van mijn vader, constateerde zij dat de meeste geen indruk op haar maakten, maar kwalificeerde zij toch één ervan, Nocturnes voor mijn vrouw, als "ontroerend". Wel las zij het, blijkens de zin die zij laat volgen, meteen weer in een andere, onjuiste, maar overigens geheel onschuldige context.

Hoe afdoend had Kelder zich uit die benauwende context weten te bevrijden om tegenover Büch het zorgvuldig geformuleerde en natuurlijk wetenschappelijk even verantwoorde oordeel over mijn vader te kunnen uitspreken: "'t Is geen, geen, geen... eh, maar om nou te zeggen, dit is een groot literator, nee, dat vind ik niet"? (VPRO Boeken 23 april 1985).

GEULLE Raymund Bruning