(Terug naar: Inleiding)

(Terug naar: Open diskette)


III "Venema, vrij voor de keeper, schiet huizenhoog over"

NRC-Handelsblad 8 september 1990
 
 

Onder de kop 'Onzichtbare doelpunten' besprak redacteur Bas Roodnat in NRC Handelsblad al weer enige tijd geleden de pamfletten Aristo revisited van Adriaan Venema en Liever waarheid dan sensatie van Martien J.G. de Jong. In deze geschriften bereikte de polemiek tussen Venema en De Jong over de al dan niet foute schrijvers onlangs haar (voorlopige) hoogtepunt. Roodnat verklaarde zich niet bij machte uit te maken wie in deze polemiek het meeste (on-)gelijk heeft. In die onbeheerst harde wedstrijd ontgingen hem, naar zijn zeggen, de doelpunten.

Aan het eind van Aristo revisited speelt Venema ook nog even de tweede helft van zijn wedstrijdje tegen mij: zijn reactie op mijn stuk 'Antisemitisme op een grote hoop gegooid', dat op 18 januari in deze krant stond. Zijn de eventueel daarbij gemaakte doelpunten ook zo onzichtbaar? Een onschuldig lezer zou gemakkelijk tot een verkeerde beoordeling kunnen komen, vrees ik. Als ik daarom hier verslag ga doen van het verloop van de strijd, zou het bezwaar kunnen zijn, dat ik dan optreed als scheidsrechter van mijn eigen wedstrijd. Maar men zou me ook kunnen zien als een schaker die na afloop voor het publiek zijn partij analyseert. De uitslag is ook voor Bas Roodnat interessant. Via een aanval op Venema toonde ik immers aan dat Roodnat niet zo maar kan beweren, dat onze tien 'foutste' schrijvers de waarden van de Nieuwe Orde aanhingen "inclusief de daarbij behorende vernietiging van de joden", zoals hij dat op 19 november vorig jaar in NRC Handelsblad deed. Een overwinning van Venema op mij zou alsnog Roodnats gelijk betekenen.
 
 

Citaten

"Raymund Bruning doet doorlopend verwoede pogingen deze beschuldigingen recht te trekken, maar Brunings antisemitisme is onloochenbaar" (Aristo revisited pag. 160) Met kennelijk genoegen - "Nog een citaatje Bruning?" (152) - serveert Venema vier zijns inziens zeer racistische en twee antisemitische citaten, waarna hij gedacht zal hebben: 'Dat de zoon dat antisemitisme tevergeefs loochent, moet voor de lezer zo toch wel evident zijn'.

Deed ik werkelijk doorlopend verwoede pogingen? Ooit vroeg ik Venema om een citaat om er zijn gebruikelijke karakterisering "de antisemiet Bruning" eens terdege mee te rechtvaardigen. Nadat hij aan mijn verzoek had voldaan, heb ik in bovengenoemd artikel trachten aan te tonen, dat Bruning, niettegenstaande zijn antisemitisme, niet de vernietiging van de joden of, in de omschrijving van Venema op pagina 162, niet de consequentie heeft gewild. En waar loochende ik Brunings antisemitisme? In mijn artikel noemde ik als bezwaar tegen De harde kern, het tweede deel van Venema's hoofdwerk over collaborerende schrijvers in de Tweede Wereldoorlog, dat Venema daarin niet ingaat op de kwestie van het soort antisemitisme van mijn vader. Dat is mijnerzijds een erkenning, geen loochening van zijn antisemitisme.

Met zijn bewering en de zes citaten heeft Venema de lezer dan inmiddels in de waan gebracht dat mijn artikel over iets gaat waar het niet over gaat, en dat hijzelf iets heeft aangetoond, dat door mij evenwel al bij voorbaat was toegegeven. Kortom: schijnbewegingen en fopdoelpunten. Met dat al heeft hij dan tegen de eigenlijke inhoud van mijn stuk nog niets te berde gebracht.

Maar op pagina 161 (van Aristo revisited RB) citeert hij er dan toch de conclusie uit: "Het feit dat iemand antisemitisch is, rechtvaardigt niet de bewering dat hij dus de vernietiging van de joden wil (of wilde)". En zijn hele antwoord op mijn stuk staat in de zin die hij dan laat volgen: "Nee, maar of hij wil of niet: Henri Bruning is mede-verantwoordelijk en daarom heeft hij het alsnog gewild." Een nogal terloopse reactie op mijn toch met de nodige zorg geschreven uiteenzetting. Daar had Venema op pagina 151 zijn lezer trouwens al op geattendeerd: "Terloops zal ik Raymund Bruning antwoorden." Maar zijn antwoord vraagt om een zorgvuldige analyse, want àls Venema tegen mij scoort, doet hij het dáármee - of niet.

'Nee'. Dat wil zeggen: dat feit rechtvaardigt die bewering inderdaad niet. Venema verklaart zich hier akkoord met mijn conclusie, hij legt zijn koning om en de partij is eigenlijk in zijn nadeel beslist. 'Maar'. Venema wil toch nog een opmerking maken. "Of hij wil of niet: Henri Bruning is mede-verantwoordelijk". Hoe graag ik ook het tegendeel zou beweren, hier kan ik niet anders dan Venema gelijk geven. Door propaganda te maken voor het nationaal-socialisme heeft Bruning propaganda gemaakt voor het systeem dat dit onmetelijke misdrijf aan het joodse volk heeft begaan: al is het nooit in zijn hoofd opgekomen ook maar de dood van één enkele jood te willen, dan heeft hij zich aldus toch deze medeverantwoordelijkheid op de schouders geladen.

"En daarom heeft hij het alsnog gewild." Daar staat Venema's koning ineens weer overeind alsof hij nooit omgelegen heeft. Het komt er op neer dat hij (Venema RB) beweert, dat iemand alle onvoorziene, volstrekt onmogelijk geachte en niet gewilde consequenties van wat hij wil, daarom alsnog óók wil; dat hij wat hij niet wil, óók wil. Dat is onlogisch; bovendien is het een praktische onmogelijkheid. Laat Venema maar eens proberen te willen wat hij niet wil: het zal hem niet lukken.
 
 

Argumenten

Het is mogelijk dat een lezer, na lezing van Venema's hier geanalyseerde antwoord, denkt: 'Nou, op die manier heeft Venema toch aardig definitief met Bruning jr. afgerekend', maar dat ineens onwillekeurig de vraag bij hem opduikt: 'Maar op welke argumenten zou Bruning in zijn stuk die conclusie eigenlijk gebaseerd hebben?' Inderdaad, achter het gejongleer met mijn conclusie verdonkerekemaant Venema heel mijn argumentatie. Maar normaliter betwist met de onhoudbaarheid van een conclusie toch in de eerste plaats door de ondeugdelijkheid van de argumenten aan te tonen?

Welke waren die argumenten ook alweer? Het belangrijkste was dat citaat uit een artikel uit 1941 waarmee Venema mij het antisemitisme van mijn vader heeft willen demonstreren en waarvoor ik hem nog steeds erkentelijk ben. Het citaat suggereert sterk dat Bruning de vernietiging van de joden heeft gewild. Maar in mijn artikel liet ik zien hoe Venema zijn lezer heeft gemanipuleerd door uit het citaat twee woorden weg te laten. Net de beide woorden die de lezer zouden hebben duidelijk gemaakt, dat Bruning met betrekking tot de Nederlandse joden niet iets als een Endlösung voor ogen stond, maar - en dat waren de beide woorden - een apart statuut. Over dit citaat en deze kleine omissie rept Venema in zijn antwoord aan mij met geen woord.

Met dat statuut sprak Bruning zich uit voor een beleid waarmee hun leven geen gevaar zou lopen. Uit een boek, waarvan de publikatie eveneens in dat jaar (en ook daarna) door de Duitse censuur onmogelijk werd gemaakt, haalde ik namelijk als volgend argument de zinsnede aan, waaruit bleek dat Bruning een statuut bedoelde "dat deze minderheid een leven volgens eigen aard en zijn waarborgt". Als derde argument deelde ik mee dat Bruning in dat boek, dwars tegen het ontzinde antisemitisme van Hitler en de zijnen in, drie bladzijden lang, de grootheid en tragiek van het joodse volk belichtte. Bij een eerdere gelegenheid heb ik Venema daar al eens uit geciteerd.

Voor een normaal mens, die bovendien kennis nam van de - als vierde argument - erbij afgebeelde titelpagina's van dat boek, had het daarmee vastgestaan, dat een dergelijk iemand nooit de consequentie gewild kan hebben. Ook deze drie argumenten zijn in Aristo revisited niet terug te vinden. Van het derde vangt men een glimp op, wanneer Venema op pagina 162 een bewering inleidt met de opmerking: als Bruning "zoals Raymund Bruning beweert, oog had voor 'de grootheid en tragiek van het joodse volk' (...)", maar de bron op grond waarvan ik dat meedeel, komt de lezer bij hem niet te weten.

Venema is er de man niet naar zijn mond te houden als hij ergens ook maar iets tegen in te brengen heeft. Het feit dat geen sterveling in staat is aan de hand van zijn boekje mijn argumentatie ook maar bij benadering te reconstrueren, bewijst dat hij er geen speld tussen kon krijgen en zich daardoor gedwongen zag zich op zijn gegoochel met mijn conclusie te storten. Dat is, denk ik, de reden waarom hij mij zo terloops antwoordt en niet die reden die hij op pagina 151 noemt: "Terloops, want hij is zo anders dan de anderen, hij is de zoon". Bespeling van het sentiment van de lezer.
 
 

Onvolledigheid

Welke conclusies trek ik uit mijn polemiek met Venema? Het beeld van 'de werkelijke Bruning' uit de oorlogsjaren stond bij Venema bij voorbaat vast: antisemiet, SS'er, "een van de belangrijkste Nederlandse nationaal-socialisten" bij wie alle kwaliteit zoek is: "van intellectueel niveau is toch in deze fase van zijn leven bij Bruning geen enkele sprake meer", iets wat niemand verbaast die oog heeft voor "de gedachtenverloedering die bij de dichter plaats vond na 1940"; eigenlijk onzinnig om van zo iemand nog enige kritische zin te verwachten, maar "zijn kritische hield in ieder geval op zodra zijn antisemitisme de kop opstak".

Aan dat beeld valt voor Venema niet te tornen. Wordt hij gewezen op bevooroordeelde onvolledigheid van citeren of op bepaalde interpretaties van door hem gebruikte citaten die dat beeld onderuit dreigen te halen, dan heeft hij daar geen boodschap aan. Wordt hij geconfronteerd met voor hem nieuw historisch feitenmateriaal dat hetzelfde gevaar oplevert, dan wordt het door hem straal genegeerd. De historische waarheid zal hem een zorg zijn.

Over de strekking van hetgeen ik tegen hem inbreng, misleidt hij zijn lezers; de door mij genoemde feiten onthoudt hij hun; zo manipuleert hij hen zijn straatje in; dat zijn publiek in de veronderstelling verkeert door hem objectief voorgelicht te worden: het zal hem een zorg zijn.

De door mij aangevoerde feiten zijn voor Venema geen aanleiding zich ook maar een moment te bezinnen op de vraag of zijn beeld van Bruning wel juist is. Integendeel, zijn oordeel is nu heel uitgesproken, dat Bruning de consequentie, de vernietiging van zes miljoen, van àlle joden gewild heeft. Dat hij Bruning daarmee wellicht ten onrechte degradeert tot het moreel laagst denkbare uitschot van onze natie, is voor hem geen reden ook maar een moment over zijn vonnis te aarzelen. De reputatie van Bruning: die zal hem een zorg zijn. Evenmin wordt hij gehinderd door de gedachte aan het mogelijke psychische leed dat hij op die manier wellicht ten onrechte bij Brunings nabestaanden aanricht: het zal hem een zorg zijn.
Henri Bruning Henri Bruning: het gaat om het sóórt antisemitisme.

Toch lijkt het door mij aangevoerde feitenmateriaal sterk te pleiten voor een opvatting waarvan Robbert Bodegraven in De Groene Amsterdammer van 2 mei melding maakte: "Weer gaan er stemmen op die Bruning willen zien als een idealist die het beste met het Nederlandse volk en zijn literatuur voor had. Dat hij daarbij voor het nationaal-socialisme koos, valt, volgens de aanhangers van deze visie, natuurlijk niet goed te praten, maar moet worden gezien als een poging de barbaarsheid van die ideologie van binnen uit te bestrijden."

Dat betekent de mogelijkheid van een copernicaanse omwenteling in de beoordeling van de collaboratie. Die heeft zich inmiddels bij Max Nord voltrokken. In de aan Menno ter Braak gewijde bijlage van Vrij Nederland van 28 juli spreekt hij over de onleefbare wereld die aanbrak met de bezetting, onleefbaar "tenzij zij leefbaar werd gemaakt in de risico's van meelopen, collaboratie dus, of die van woedend en principieel verzet". Dit soort collaboratie op één lijn geplaatst met het verzet: heeft het 'goed-fout'-paradigma met Venema als laatste, karakteristieke representant afgedaan? Een stukje oorlogsverleden zou dan kunnen worden herschreven.

Van de door hem beluisterde stemmen met hun positieve opvatting over Henri Bruning heeft Robbert Bodegraven er één geïdentificeerd: "Oppergeschiedschrijver van Nederland in oorlogstijd, L. de Jong, is een van degenen die deze mening verkondigen". Het zou mij niet verbazen wanneer de door mij ter kennis gebrachte feiten voor De Jong de laatste stoot hebben betekend om over te gaan tot het afgeven van dit signaal. Het zou betekenen dat hij dergelijke gegevens in zijn beeld van Bruning verdisconteert, een bewijs van een objectieve en wetenschappelijke instelling.

Een instelling die bij Venema jegens Bruning compleet verstek laat gaan. En wanneer Adriaan Venema op één plaats zo volkomen onbetrouwbaar is, welke reden heb ik dan erop te vertrouwen dat hij op een andere plaats wèl betrouwbaar zou zijn?"

De auteur is de zoon van Henri Bruning.

Discussie gesloten
 
 
 
 
 
 
 

(Terug naar: Open diskette)

(Terug naar: Inleiding)