(Terug naar: Inleiding)

(Terug naar: Teksten)

De tekst van de volgende open brief geeft een goed idee van de zaken die er achtereenvolgens in de vier hoofdstukken van mijn boek aan de orde komen. (zie de noten 5, 11, 18 en 12). Wat kan prof. dr. H.W. von der Dunk met zijn gemodificeerde en ingekapselde waarheid anders op het oog hebben gehad dan wat ik als het goed-fout paradigma aanduid? Het wordt tevens duidelijk hoe die modificatie en inkapseling tot stand zijn gekomen en waar mijn demodificatie en ontkapseling van de waarheid op neerkomen. Ook blijkt hier, dat de titel van het boek "over grootheid en tragiek" op iets anders is gebaseerd dan Jos Joosten, overigens niet onbegrijpelijk, veronderstelt.

 

open brief 19 mei 1998

 

toegezonden aan de directeuren van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, het Nederlands Letterkundig Museum, het Katholiek Documentatie Centrum en aan de hoofdredacteuren van De Telegraaf, NRC Handelsblad, HP/De Tijd, De Groene Amsterdammer, HN Magazine, Elsevier, Vrij Nederland, Trouw en de Volkskrant.

 

Ontwaakt, Nederlanders! "De tijd van troostende mythes en clichés zou langzamerhand achter ons moeten liggen" (Adriaan van Dis op 4 mei in de Nieuwe Kerk in Amsterdam)1.

 

Is het mogelijk in een waarheid wijzigingen aan te brengen? Kan dit somtijds zelfs onontkoombare plicht zijn? Volgens mij niet. Volgens professor dr. H.W. von der Dunk wel: "Soms is de waarheid in haar naakte vorm voor een samenleving niet te verdragen. Daarom moet zij ingekapseld en gemodificeerd worden, wil een samenleving in stand blijven." Maar betekent een dergelijke modificatie en inkapseling niet automatisch een evenredige vervalsing van de waarheid?

Von der Dunk heeft het hier zeker niet over de eerste de beste waarheid, maar over een waarheid, waarvan het voortbestaan van een samenleving afhankelijk kan zijn. Dan moet het om een buitengewoon ingrijpende modificatie van de waarheid gaan. Logisch dat hij er zich voor hoedt een voorbeeld van een dergelijke gemodificeerde waarheid aan de grote klok te hangen. Anders waren modificatie en inkapseling nog voor niets geweest. Dat ondervonden zijn beide interviewers: "Von der Dunk is niet te verleiden tot het prijsgeven van zo'n explosieve waarheid. 'Sommige dingen zeg ik niet, ook niet tegen u. Over minderheden, over de shoah, over de aard van de mens en de samenleving. Je kunt krachten in de kaart spelen die je absoluut afwijst. ( )'"2 Blijft de vraag waarom hij deze kwestie dan aan de orde heeft gesteld: bijzonder riskant immers, wanneer je er alles aan is gelegen die modificatie geheim te houden. 'n Journalist, uit op het naadje van de kous, had kunnen proberen hem onder druk ertoe te brengen zijn waarheid te verraden en ook te laten bekennen, welke democratische organisatie zich eigenlijk eigenmachtig en ongecontroleerd het recht toekent uit te maken welke waarheid voor het Nederlandse volk niet te verdragen is en in welke mate zij daarom ingekapseld en gemodificeerd moet worden.

Misschien kan ik licht in de zaak brengen. Mocht mijn vermoeden juist zijn, dan betreft het een belangrijke en pijnljke waarheid, maar toch een waarheid die openbaar gemaakt kan worden zonder het voortbestaan van onze samenleving in gevaar te brengen en zonder destructieve krachten in de kaart te spelen. Integendeel. Merkwaardig is, dat het interview met Von der Dunk in de Volkskrant verscheen een kleine drie weken nadat ik hem in een brief had gevraagd of hij bereid was tot het vormen van een oordeel over mijn manuscript "Henri Bruning \ over grootheid en tragiek". Henri Bruning is de foute dichter en essayist over wie lieden van naam - Vestdijk, Adriaan Roland Holst, Henriëtte Roland Holst, Menno ter Braak, Johan Brouwer, Pierre Dubois, W.L.M.E. Van Leeuwen, Albert Helman, Pieter van der Meer de Walcheren - zich allen, zowel voor als, voor zover nog in leven, na de oorlog, met grote waardering hebben uitgelaten.

Ik had Von der Dunk als mijn mening geschreven, dat het sedert de tweede wereldoorlog algemeen aanvaarde goed-fout perspectief een geschiedvervalsende uitwerking heeft gehad en dat de vernietiging van dat goed-fout paradigma door mijn boek voor velen wel eens 'de bevrijding vijftig jaar na De Bevrijding' zou kunnen betekenen. Heeft hij dit misschien opgevat als de dreigende onthulling van een ingekapselde gemodificeerde waarheid? Heeft hij met zijn uitlatingen willen zeggen: "Oppassen, niet uitgeven dat boek!"? Een maand na het interview, 17 december 1995, schreef hij mij tot zijn spijt geen tijd te hebben voor de beoordeling van mijn manuscript.

De essentie van mijn boek komt erop neer, dat er tijdens de oorlog Nederlanders zijn geweest die juist met het oog op het belang van het Nederlandse volk met de bezetter hebben samengewerkt. Daartoe werden zij gebracht, doordat zij, op grond van hun beoordeling van de internationale situatie in de tweede helft van '40, een Duitse overwinning verwachtten als de meest waarschijnlijke afloop van de oorlog. Uit die inschatting trokken zij de logische en praktische consequenties, hetgeen bovendien mogelijk werd gemaakt doordat zij nationaal-socialistische ideeën koesterden die verwant waren aan die van de bezetter, niet in de laatste plaats wat het nationalistische, vaderlandslievende aspect van die ideeën betreft.

Anders dan zij hadden voorzien, werd nazi-Duitsland echter verslagen met als gevolg dat zij tijdens de Bijzondere Rechtspleging na de oorlog als collaborateurs zijn gestraft. De 'modificatie en inkapseling' van de waarheid bestond er bij die gelegenheid uit, dat de eigenlijke motieven van deze personen - dus het feit dat zij op hun manier de belangen van het Nederlandse volk naar vermogen hebben trachten te behartigen - volstrekt zijn genegeerd en verdonkeremaand. Dat blijkt uit het bezwaar van Musserts advokaat tijdens diens proces in 1945: "Het is een onbevredigenden toestand, wanneer, indien iemand twee uur lang heeft gepleit: 'Ik heb het gedaan, maar ik mocht het doen, ik had den plicht het te doen, want er stonden veel hoogere belangen op het spel', daaraan met geen woord aandacht wordt gewijd in de beraadslaging en in de motiveering van de strafbaarheid van den persoon".3 Met die opmerking heeft hij toen bij de bij uitstek in dezen tot oordelen bevoegde juridische instantie geen enkel effect gehad. Dr L. de Jong kon dan ook met een gerust gemoed als een uitgangspunt voor zijn geschiedschrijving nemen, dat met de bedoelingen van foute lieden geen enkele rekening hoefde gehouden te worden. Juist op grond van dat proces van Mussert verklaarde hij "goede bedoelingen" zelfs uitdrukkelijk tot "waardeloos argument". Musserts geval was daarmee voor hem zelfs het duidelijke bewijs, dat men "gedreven door wat men zelf als 'de beste bedoelingen' ziet, tot kwalijke daden kan komen!"4 En Mussert moet zo wel tot uiterst kwalijke daden zijn gekomen, anders had hij de kogel niet gekregen. Dit zijn overigens twee uitspraken waarmee De Jong in al haar naaktheid een 'waarheid' formuleert die mijns inziens pas werkelijk de vernietiging betekent van het fundament onder geweten en ethiek en daarmee van het fundament onder de samenleving. Want waar kan de mensheid haar heil nog van verwachten, wanneer we ons bij ons handelen niet meer kunnen laten leiden door de, immers waardeloze, bedoeling er iets goeds mee uit te werken?

In de geest van de uitspraak van Musserts advocaat luidde in 1982 trouwens ook Brunings oordeel over de behandeling in '47 van zijn zaak voor het tribunaal, juist vanwege dat negeren van de eigenlijke 'bedoelingen': "Het bizarre van die recht-spraak was dat men bij wijze van spreken alles aan de orde kon stellen, maar niet... mijn 'misdrijf', het 'hoe en waarom ervan'". Vlak na het proces omschreef hij dat trouwens al als "een van voor tot achter doorzichtig gezwets, een ietwat gezwollen ietwat hoogdravend voorgedragen maar overigens dood-ordinair rechtsverkrachtinkje waar de flarden van de geestelijke armoede aan alle kanten bij hangen".5

Dit was het begin van de modificatie en inkapseling van de waarheid. Deze vonnissen hebben hun inwerking op het beeld dat de gemiddelde Nederlander van de collaborateurs had, natuurlijk niet gemist, terwijl De Jongs geschiedschrijving hem in die zienswijze alleen maar heeft bevestigd. Met als gevolg, dat Von der Dunk heeft kunnen constateren: "De basis-consensus ten aanzien van 'goed' en 'fout' is sedert 1945 onveranderd gebleven".6 Krijgt deze uitspraak na het voorgaande een tamelijk cynische bijklank, het is kinderspel in vergelijking met het cynisme dat er nog meer achter schuil gaat. Anders gezegd: aan deze ingekapselde waarheid is nog ingrijpend verder gemodificeerd.

In januari 1954 werden de foute schrijvers door Victor van Vriesland in een officiële rede aan de kaak gesteld als "de aansprakelijken voor en medeplichtigen aan" de genocide op de joden, zelfs als "de gewezen en potentieel toekomstige beulen" die wachtten op de kans "de recidieve, die op hoge uitzonderingen na reeds in hun hart leeft, tot werkelijkheid te maken", waarbij "massaal onze kinderen en misschien wijzelf tot nieuwe slachtoffers voorbestemd" waren.7 Duidelijker kan men van misdadigheid jegens de menselijkheid niet beschuldigd worden. Die lieden dienden volgens van Vriesland als schrijver nooit meer aan bod te komen, tenzij ze hun schuld, díe schuld wel te verstaan, zouden bekennen. Abel Herzberg verhief zijn stem tegen de strekking van deze rede.8 Maar Bruning werd meteen het slachtoffer. Aanvankelijk namen twee bekende verzetsmensen, J.B.Charles en Bert Bakker die Bruning al uitgenodigd, resp. in de gelegenheid gesteld hadden in hun tijdschriften te publiceren, het voor hem op. Bakker door Bruning zijn houding tijdens de oorlog in Maatstaf9 te laten verantwoorden en zijn schuld te laten bekennen, Charles door in De Groene tegen een recensent van die schuldbekentenis van leer te trekken. Daaruit bleek dat zij front vormden tegen Van Vriesland. Toch hebben beiden uiteindelijk hun verzet gestaakt en Bruning laten vallen. De Groene repliceerde met een fijnzinnige beeldspraak als volgt op Charles' reactie: "Dat wil echter nog niet zeggen, dat men de gifmengster die haar straf heeft uitgezeten, bij voorkeur dient op te nemen als keuken-prinses bij de familie van haar slachtoffers, waarvan ettelijke leden ternauwernood de dans ontsprongen. Daarvoor is iets meer nodig, zeker als het om geestelijk voedsel gaat in de keuken van de litteratuur. En dat meerdere menen wij niet te kunnen verwachten van een man als Bruning".10 Dit was in wezen dezelfde beschuldiging van medeplichtigheid aan en aansprakelijkheid voor de holocaust als die van Van Vriesland.

Sedert die tijd werd in de publieke opinie "fout" definitief geïdentificeerd met fascisme en nationaal-socialisme, met de genocide op het joodse volk, dat wil zeggen met hetgeen werd opgevat als het absolute kwaad. Dat het daarmee met een eventuele aandrift kennis te nemen van de motieven van de voormalige collaborateurs helemaal was gedaan, spreekt voor zich. Zo stierf bijvoorbeeld iemand als Bruning in 1983 dan ook in volslagen vergetelheid.11

Dat was dan de uiteindelijke 'modificatie' van de waarheid. Zonder dat de waarheid geweld is aangedaan? En, als ik het bij het rechte eind zou hebben, zou dus van het in stand houden van deze gemodificeerde waarheid volgens Von der Dunk het behoud van onze samenleving afhangen? Deze waardebepaling van goed en fout zal inderdaad niet zonder enige weerslag ongedaan kunnen worden gemaakt. Maar goed, De Jong heeft die vervolgens, gefinancierd door de overheid, in de vele delen van zijn Geschiedenis van het koninkrijk tijdens de tweede wereldoorlog, naar verwacht mocht worden definitief, ingekapseld en tot in een verre toekomst voor het nageslacht tegen demodificatie beveiligd.12

 

De mensonterendste aantijging is die van Van Vriesland betreffende dit moorddadige antisemitisme, volgens Bruning neerkomend op het feit, "dat men op het moment van zijn keuze en ook aldoor nadien een volkomen verblinde, onverantwoordelijke hond is geweest en als een volkomen verblinde, onverantwoordelijke hond ook gehandeld heeft". In een polemiek in de NRC met Venema, die als een vanzelfsprekendheid stelde: "Brunings antisemitisme is onloochenbaar" en "Henri Bruning is mede-verantwoordelijk en daarom heeft hij het (de vernietiging van de joden RB) alsnog gewild"13, toonde ik in

januari 1990 aan dat een citaat van Bruning uit 1941, door Venema speciaal aangevoerd als bewijs van Brunings moorddadige antisemitisme, het tegendeel bewees, namelijk dat Bruning reeds tijdens het eerste jaar van de oorlog, dus toen het besluit van de Endlösung nog niet was genomen, o.a. gedreven werd door het verlangen de joden in Nederland te behoeden voor de ellende waaraan zij toen in Duitsland bloot stonden. Dit moet beoordeeld worden in het perspectief dat voor hem een Duitse eindoverwinning en dus een blijvende hegemonie van nazi-Duitsland allerwaarschijnlijkst was. Bovendien liet ik zien, dat Venema Brunings moorddadige antisemitisme met dat citaat voor de buitenbuitenstaander alleen maar aannemelijk had kunnen maken door het te manipuleren, dus door in dat NRC-artikel een kleine demonstratie van geschiedvervalsing ten beste te geven. Hoe had dat ook anders gekund, wanneer de publieke opinie geconditioneerd is door een dergelijke 'gemodificeerde waarheid' en in het bijzonder bij iemand, die van die 'waarheid' zo was doordrongen, dat hij in alle oprechtheid kon schrijven: 'Ik zie geen enkele grond waarom de hedendaagse beoordeelaar het nationaal-socialisme geen 'abjecte stroming' mag vinden en daarom zowel leven als werk van een nationaal-socialist als verwerpelijk weg mag zetten'.14

In die polemiek heb ik er bovendien op gewezen, dat Bruning in datzelfde oorlogsjaar zijn best heeft gedaan zijn visie op het joodse volk, op de grootheid en tragiek daarvan, gepubliceerd te krijgen. De betreffende tekst komt voor in de beschouwing "Het drama der joden" uit het boek Nieuw Politiek Bewustzijn. Van dat boek zijn door Musserts uitgeverij een aantal proefdrukken gemaakt, maar uiteindelijk is de publicatie ervan door de censuur van de bezetter onmogelijk gemaakt. Zowel met zijn uitspraken over het joodse volk als over zijn Dietse ideaal ging hij - en indirect daarmee ook Mussert - met dit boek lijnrecht in tegen de uitganspunten van de Duitse nationaalsocialistische ideologie en politiek jegens ons land. Dat blijkt bijvoorbeeld wel, waar Bruning, niettegenstaande zijn grote bedenkingen jegens de joden, over de grootheid van het joodse volk schreef: "En ontegensprekelijk: een volk, dat zijn patriarchen, profeten, koningen, krijgslieden en wijzen heeft gehad - gestalten die nog altijd de bewondering der menschheid afdwingen, omdat zij behooren tot de zeer schoone figuren welke de wereld heeft voortgebracht; een volk, dat als zijn onvervreemdbaar en nationaal erfgoed het Oude Testament bezit, boeken waaraan tallooze eeuwen en tallooze volken zooveel te danken hebben gehad (en met hetgeen ik hiermee over de grootheid van dit volk heb gezegd, zij dan nogmaals vastgesteld, hoe dit volk 'een zegen' is - en dan ook scheppend - in alles waarin het daadwerkelijk heilig is geweest); een volk vervolgens, dat, in de veertig eeuwen van zijn historie, zelf met vele culturen in aanraking komend, in geen dier culturen onderging, doch zich tegenover alle handhaafde - zelve zijn geestelijke verworvenheden vastleggend in een literatuur, die thans reeds drie duizend jaren omspant; een volk dat zich aldus handhaafde doorheen een historie, die wellicht de meest bewogen en smartelijke is geweest die volken gekend hebben, ( ) een dergelijk volk is ontegensprekelijk een groot volk". En niet minder waar hij over de tragiek van dit volk schreef: "Evenals elk sterk volk werd ook dit volk de wil ingeschapen tot vrijheid, tot zelfstandigheid, tot zelfontplooiïng, tot zelf-bevestiging, tot volstandig leven overeenkomstig zijn zelf-bewustzijn. Wij weten, hoe het superioriteitsbewustzijn van een volk (dit glorieus bezit!) een staat behoeft, een eigen staat en een eigen territorium om zichzelf te kunnen realiseeren, maar het is juist dit eerste levens-recht, dat dit volk - dit volk in de verstrooiing - ontzegd werd. Ook dáárom hoont het: 'Wer seid ihr, mit euren Staaten, Kolonien, Kriegen?' Het bezit geen staat, geen land, dat het als het zijne in bezit kan nemen; het werd de verstrooiing ingedreven, het leeft verspreid over andere volken en andere culturen, door andere volken overheerscht, door andere culturen ook, culturen die zich, gelijk het niet zonder jaloerschheid moet vaststellen, ontwikkelen, die leven, daadwerkelijk zijn. ( ) - Waarheen en hoe dit volk zich ook keerde en keert, overal en telkens vindt het den weg versperd tot dat recht, dat het recht is van elk volk: zichzelf te zijn. Overal ontmoet het den doem - die als een vloek ligt over heel dit volk en zijn historie - den doem van niet te mogen leven zooals elk groot volk leven mag; van nooit te mogen leven èn.... altijd toch getergd te worden door een levenswil die niet sterven kan en (zoo schijnt het) ook niet sterven mag. Altijd rest dit volk dit eender lot: een verbannen volk te zijn, een volk zonder vaderland, een volk zonder staat, een volk in de verstrooiing. En altijd rest dit volk (als volk) als eenige en hoogste levensmogelijkheid: het aanvaarden van dit lot - welk aanvaarden tevens, voor een volk, de diepste vernedering is''.15 In een uit 1974 voor Martin Ros bestemde brief memoreerde Bruning die beschouwing, waarbij hij opmerkte: "maar tevens heb ik gewezen op de bijzonderheid, de grootheid en eeuwenlange tragiek van het joodse volk, en dit laatste niet terloops, maar enkele bladzijden lang met de grootst mogelijke nadruk. - Zouden er velen zijn geweest die dat ten overstaan van de Duitsers zouden hebben gedaan? gedurfd? (overigens, ik heb het niet 'gedurfd', ik heb het gewoon 'gedaan')".

Volgens mij heeft deze weerlegging van Venema indertijd effect gehad, want begin mei 1990 publiceerde n.b. De Groene een artikel van Robbert Bodegraven over Bruning waarin maar liefst op gezag van L. de Jong werd gesteld, dat Bruning tijdens de oorlog met het Nederlandse volk en zijn literatuur het beste heeft voorgehad.16 Hoe kon dat anders opgevat worden dan als een rehabilitatie, en nog wel op basis van Brunings 'goede bedoelingen', dus van dat 'waardeloze argument'? Max Nord deed kort daarop bovendien een opvallende uitspraak naar aanleiding van de onleefbare wereld die met de bezetting was aangebroken, onleefbaar namelijk "tenzij zij leefbaar werd gemaakt in de risico's van meelopen, collaboratie dus, of die van woedend en principieel verzet".17 Daarmee plaatste hij verzet en een bepaalde vorm van collaboratie op één lijn, iets ondenkbaars tot op dat moment.

In mijn, laatste, bijdrage van september 1990 aan de polemiek met Venema citeerde ik deze beide uitspraken en opperde ik, of er met dit alles geen eind was gekomen aan 'het goed-fout paradigma' en of er dientengevolge niet een stukje geschiedenis herschreven diende te worden, met andere woorden: of we de waarheid nu maar niet eens zouden ontkapselen en demodificeren.18 Ik heb de indruk, dat men daar niet aan wilde. Voor die laatste bijdrage kreeg ik van Van Wijnen van de NRC niet eens een honorarium omdat het toch alleen maar een oratio pro domo zou zijn, De Jong negeerde in zijn antwoord mijn schriftelijk verzoek behulpzaam te willen zijn bij de publicatie van Brunings verweer uit 1947 voor het tribunaal, Nord ontkende iets beweerd te hebben in de richting van de strekking die ik uit zijn uitspraak had opgemaakt19, en in De Groene maakte de hoofdredacteur, Martin van Amerongen, enige tijd later iemand als Ed. Hoornik uit voor fout en wel omdat deze halverwege 1941 een collaborerend cultuurfilosoof had geïnterviewd20, wat duidelijk maakt hoe volstrekt fout Bruning, die cultuurfilosoof, dan wel geweest moet zijn. In hetzelfde artikel gaf Van Amerongen Venema als historicus een eervolle plaats naast "geëngageerde historici als Jacques Presser en Lou de Jong". Ook heeft Van Amerongen zijn lezers uitvoerig deelgenoot gemaakt van zijn mededogen met de kinderen van foute ouders: die heeft hij altijd van hun volkomen onterechte schuldgevoel trachten te bevrijden. Hun ouders waren immers "de daders": daar hoefden zij zich niet schuldig over te voelen.21 Des te onwrikbaarder verklaarde hij daarmee die ouders, en dus ook mijn ouders, aansprakelijk voor en medeplichtig aan de genocide op de joden. Opnieuw identificeerde Van Amerongen zich met de gemodificeerde en ingekapselde waarheid.

Michiel van Diggelen heeft het vervolgens vorig jaar gewaagd mij in strijd met deze publieke opinie in een interview in HN Magazine een nieuwe gelegenheid te bieden tot ontkapseling en demodificatie van de waarheid.22 Gezien eenzelfde volmaakt uitblijven van enige directe bijval of bestrijding als het geval is geweest bij mijn drie stukken tegen Venema in de NRC, kan het resultaat nihil genoemd worden.

Vandaar deze nieuwe poging, dit keer door middel van deze open brief met daarbij, op diskette, de tekst van mijn boek Henri Bruning \ over grootheid en tragiek en geweten. Het is de neerslag van mijn zoektocht naar de waarheid achter de gemodificeerde waarheid en geeft met veel documenten een uitvoerige toelichting op het voorgaande.

Na schriftelijke mededeling van naam en adres aan R. Bruning,(...) en overmaking van (...) krijgt men de ca. 2½ megabyte aan tekst op diskette zo spoedig mogelijk toegezonden.

Raymund Bruning

 

19 mei 1998

 

 

noten

1. "Van Dis roept op tot onderzoek naar ware toedracht WO II" de Volkskrant 5 mei 1998

2. Peter Giessen en Bas Mesters "Het altijd bedreigende heden" de Volkskrant 18 november 1995

3. Het proces Mussert, Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie

Amsterdam 1987, eerder verschenen 1948, 256/257

4. Het koninkrijk deel 14 888/889

5. *** Hoofdstuk 1 van Henri Bruning enz. behandelt met name Brunings zaak in 1947 voor tribunaal en centrale ereraad.

6. H.W. von der Dunk "Negentienhonderdveertig; van neutralisme naar nazi-heerschappij" in Vaderlands Verleden in Veelvoud. Opstellen over de Nederlandse geschiedenis na 1500. Deel II 19e en 20e eeuw Samengesteld door C.B. Wels Den Haag2 1980 313

7. De Onverzoenlijken, rede uitgesproken in het Stedelijk Museum te Amsterdam op zaterdag 16 januari 1954, Amsterdam 1954, p.9, 11, 34, 35

8. "Herdenking", overgenomen door NRC/Handelsblad van 22 mei 1989 uit Abel Herzberg De man in de spiegel, Opstellen, toespraken en kritieken 1940-1979, samengesteld door Huub Oosterhuis, Amsterdam 1980, p.184-187

9. Henri Bruning "Een ander spoor...?" Maatstaf 1954, 419-443

10. De Groene Amsterdammer "Brunings peccavi" 9 nov 1954 ; zowel de tekst van J.B. Charles, waarin hij het voor Bruning opnam als de reactie daarop van de redactie.

11. *** Hoofdstuk 2 van Henri Bruning enz. besteedt aandacht aan de inhoud en gevolgen van Van Vrieslands rede in 1954 en wat daarmee voor Bruning samenhing tot zijn dood in 1983.

12. *** Hoofdstuk 4 van Henri Bruning enz. gaat over deze geschiedschrijving van dr. L. de Jong en de gedachten betreffende bijvoorbeeld 'visie', 'opvattingen' en 'fairness' die bij hem daaraan ten grondslag hebben gelegen.

13. Adriaan Venema Aristo revisited (de Prom/bibliofiel) 160, 161

14. Willem Huberts "Een omgevallen kaartenbak / De onverzoenlijkheid van Adriaan Venema" De Tijd 23 september 1988 38

15. Henri Bruning Nieuw Politiek Bewustzijn 203, 204, 205

16. Robbert Bodegraven "De collaboratie van Henri Bruning \ Het literaire geweten van de NSB" De Groene Amsterdammer 2 mei 1990

17. Max Nord "Ernst maken met het ideaal; Over Menno ter Braak" Vrij Nederland 28 juli 1990 nr 30 bijlage De uiterste consequentie; Max Nord over Menno ter Braak 5

 

18. *** Hoofdstuk 3 van Henri Bruning enz. is in een poging de aard van Brunings 'antisemitisme' vast te stellen o.a. gewijd aan het verloop, de voor- en nageschiedenis van mijn polemiek met Adriaan Venema. Deze polemiek bestaat mijnerzijds met name uit "De auteur Henri Bruning of het gemak van citeren" (15 februari 1989), "Antisemitisme op een grote hoop gegooid" (18 januari 1990) en "Venema, vrij voor de keeper, schiet huizenhoog over" (18 september 1990), alle drie in NRC Handelsblad.

19. Max Nord (ingezonden brief) "collaboratie en verzet" NRC 18 september 1990

20. Martin van Amerongen, "Goed en fout / de postume oorlog van Adriaan Venema" De Groene Amsterdammer 10 november 1993

21. Martin van Amerongen "Ter herdenking. Vermaledijde ouders" de Groene Amsterdammer 26 april 1995 18/19

22. Michiel van Diggelen "De opstand der vitale krachten" Hervormd Nederland "In de ban van goed & fout \ Grootheid en tragiek van Henri Bruning" 19 april (= 3 mei) 1997 14-17



(Terug naar: Teksten)

(Terug naar: Inleiding)