(Terug naar: Inleiding)

(Terug naar: Open diskette)


I "De auteur Henri Bruning of het gemak van citeren"

NRC-Handelsblad 15 februari 1989

 

"Van Galen Last gaat in zijn ontkenning van de werkelijke Bruning heel ver", aldus Adriaan Venema eerder in deze krant. Een ideaal historicus, deze Venema: met zijn historisch onderzoek heeft hij maar even 'de werkelijke Bruning' uit de oorlogstijd aan het licht gebracht. Die is voor hem zo klaar als een klontje: "Van intellectueel niveau is toch in deze fase van zijn leven bij Bruning - 'een van de belangrijkste Nederlandse nationaal-socialistische auteurs' - geen enkele sprake meer."

Een kritisch historicus zou zo'n conclusie als voorlopig, als een hypothese beschouwen en controleren of zij niet door bepaalde feiten gefalsifieerd wordt. De censuur van de bezetter hield de publikatie van Brunings bundel essays Nieuw Politiek Bewustzijn tegen. Van zo'n belangrijke nationaal-socialistische auteur! In 1947 legden Roland Holst, Vestdijk en Van Duinkerken een gunstig getuigenis af over Brunings oorlogsverleden om de Centrale Ereraad ertoe te bewegen hem van zijn tienjarig schrijfverbod te ontheffen. Voor een auteur zonder enig intellectueel niveau?

Brunings nationaal-socialistische en anti-semitische ideeën hebben Van Galen Lasts grote waardering voor deze auteur niet de doodsteek gegeven. "Het besef dat schrijvers (...) beter kunnen zijn dan hun meningen" behoedde hem daarvoor. In feite is ook dit een hypothese, een hypothese met de moeilijk te verwerken implicatie, dat een begaafd intellect verwerpelijke nonsens zou kunnen voortbrengen. Als bijvoorbeeld Bruning ook maar enig intellectueel niveau had vertegenwoordigd, hoe heeft hij dan "het onvervalst stukje nationaal-socialistisch jargon" uit zijn pen kunnen krijgen dat Venema uit Vluchtige Vertoogen citeert om de stelling, dat Bruning indertijd 'niets veroordelenswaardigs' zou hebben geschreven, met één klap van tafel te vegen?

 

Afschuw

Of verhinderde zijn afschuw van het jargon Venema te lezen wat er te lezen is? Met de slotzin van het citaat illustreert Bruning de door hem aangeduide relatie tussen ras en individu: "Rembrandt's Claudius Civilis, die ik als een der zeer schoone en machtige uitingen van ons Germaansche, en dus van ons ras-wezen beschouw, zou zonder de allerpersoonlijkste beleving, die Rembrandt was, zou zonder Rembrandt's eigenheid niet mogelijk zijn geweest, - een onbestaanbaarheid, zelfs iets ondènkbaars!" Dus: maximale ontplooiing van het individu is voorwaarde om het ras-wezen, wat dat dan ook wezen moge, zo goed mogelijk tot uitdrukking te laten komen.

In het essay Nationalisme en kunst uit Nieuw Politiek Bewustzijn verdedigt Bruning deze conclusie uit het citaat al heel onverhuld: "Men kan den hedendaagschen kunstenaar dus niet verwijten, dat zijn kunst individueel of individualistisch is. Alle waarachtige en groote kunst is dit (...)" en: "Streven naar een allerindividueelste expressie van een allerindividueelst ondergaan van het leven is een verre van aanvechtbaar of verwerpelijk streven." Deze conclusie, getrokken uit een racistische ideologie, was, dacht ik, niet direct karakteristiek voor het nationaal-socialisme.

Nee, dan had Venema Van Galen Last veel afdoender de mond kunnen snoeren met een goed gekozen antisemitische citaat. Waarom heeft hij dat niet gedaan? Misschien geeft J.J. Kelders artikel Henri Bruning en het nationaal-socialisme hierover uitsluitsel, aangezien de schrijver daarin ook ingaat op Brunings antisemitisme. Kelder huldigt een genuanceerde werkhypothese: "zo houdt het feit dat iemand nationaal-socialist (...) is geweest, niet automatisch in, dat hij dùs onder alle omstandigheden onvoorwaardelijk het Duitse beleid steunde." En misschien ook niet, dat hij dùs fervent antisemiet was? Wat dat betreft heeft het er - zo begint Kelder - "alle schijn van, dat Bruning niet zo'n scherpslijper was". Maar dat is gezichtsbedrog. Doorslaggevend (en enige) bewijs van Brunings gevaarlijke antisemitisme, door Kelder opgespoord in Pressers boek Ondergang, is namelijk een alinea uit een artikel in De Waag van 14 november 1940 'met een heel andere strekking': "Helaas is de Ned. Unie een bolwerk geworden voor het politiek katholicisme en een laatste verschansing voor een in ons volk naar macht strevend Jodendom. Beide staan vijandig tegenover het Duitschland van Adolf Hitler. De verovering van het Nederlandsche volk door een Nederlandsche Unie, welke met deze twee machten niet heeft afgerekend, beteekent - onvermijdelijk - het verlies van onze zelfstandigheid."

Waar Brunings bedoeling met de joden op neerkwam, verduidelijkt Kelder dan zo: "Met de Joden die lid waren van de Nederlandsche Unie, moest dus maar - om wille van die zelfstandigheid - worden afgerekend." Door jodendom hier te vervangen door joden en het genoemde katholicisme buiten beschouwing te laten, suggereert Kelder bij Bruning een inderdaad sinister anti-semitisme. Maar dan zou Bruning dus eenzelfde 'afrekening' met de katholieken die lid waren, gewenst hebben? Nee, op grond van dit citaat kan hooguit geconcludeerd worden, dat zijn anti-semitisme niet kwaadaardiger was dan zijn anti-katholicisme en dat laatste kan nooit zo kwaadaardig geweest zijn, aangezien hij tijdens en na de oorlog, tot zijn dood toe, het katholicisme trouw is gebleven. Is de kwestie misschien, dat Venema eenvoudig verder ook geen anti-semitische uitlatingen bij Bruning heeft kunnen ontdekken?

Henri Bruning Henri Bruning: 'Telkens opnieuw stellingen verdedigd die de bezetter niet welgevallig waren'

Groot volk

In Nieuw Politiek Bewustzijn schreef Bruning uitvoerig over de joden, in het hoofdstuk Het drama der Joden. Ter karakterisering van zijn visie op het joodse volk: "ontegensprekelijk: een volk, dat zijn patriarchen, profeten, koningen, krijgslieden en wijzen heeft gehad - gestalten die nog altijd de bewondering der menschheid afdwingen, omdat zij behooren tot de zeer schoone figuren welke de wereld heeft voortgebracht; een volk, dat als zijn onvervreemdbaar en nationaal erfgoed het Oude Testament bezit, boeken waaraan tallooze eeuwen en tallooze volken zoveel te danken hebben gehad, (...), een dergelijk volk is ontegensprekelijk een groot volk."

Moet er misschien toch rekening worden gehouden met de mogelijke juistheid van de hypothese van Van Galen Last, namelijk dat Bruning "één van de minst fascistische, want meest kritische schrijvers" tijdens de oorlog is geweest in Nederland? En dus met het feit dat Bruning omstreeks 1980 wellicht terecht schreef: "dat ik tijdens de oorlog (...) niets heb gedaan om in de gunst van de bezetter te komen. Dat kan ik aantonen met verschillende geschriften waar ik telkens opnieuw stellingen verdedigde die de bezetter niet welgevallig waren."?

 



(Terug naar: Inleiding)

(Terug naar: Open diskette)

 

 

Adriaan Venema Henri Bruning

NRC-Handelsblad 28 februari 1989

 

Ooit stelde ik in NRC Handelsblad dat Henri Bruning antisemiet is geweest. In de krant van 15 februari wil Raymond Bruning in een overigens genuanceerd betoog dat beeld bijstellen. Hij spreekt daarin over het 'doorslaggevend (en enige) bewijs' van Brunings antisemitisme dat door Presser is opgespoord, een artikel in De Waag van 14 november 1940. Dat artikel relativeert hij en dan stelt hij de vraag: "Is de kwestie misschien dat Venema eenvoudig verder geen antisemitische uitlatingen bij Bruning heeft kunnen ontdekken?"

 

Ik wil voorop stellen dat iemands antisemitisme niet alleen te ontlenen is aan citaten waarin hij zijn antisemitisme openlijk uitspreekt. Bruning was nationaal-socialist; hij sloot zich bij de Germaanse SS aan, hij publiceerde in antisemitische bladen. Men kan nationaal-socialisme en antisemitisme moeilijk van elkaar scheiden. Het rasbewustzijn van de nationaal-socialisten (en Bruning schreef voortdurend over dat rasbewustzijn en over het Germanendom) hield automatisch dat antisemitisme in.

Maar er is meer: in 1944 publiceerde Henri Bruning bij De Amsterdamsche Keurkamer de bloemlezing Gelaat der dichters, waarin door hem uitgekozen 'revolutionaire poëzie'. Zijn eigen keuze dus. En alleen een anti-semiet komt op het idee om de regels van Chris de Graaff te citeren: "Opdat uw kinderen weer fier elkander/in de oogen kunnen zien, spreek eindlijk recht:/Ontmasker, Amsterdam, uw tegenstander/en noem zijn naam ten vonnis: 'Jodenknecht'."

Blijft tenslotte de suggestie van Raymond Bruning dat ik "eenvoudig verder geen antisemitische uitlatingen bij Bruning (heb) kunnen ontdekken". De suggestie stelt hij in de vorm van een vraag, vandaar het simpele antwoord: welzeker.

Op 30 januari 1941 publiceert Bruning in De Waag een dialoog tussen een aanhanger van de Nederlandsche Unie en een nationaal-socialist. "Jullie krijgen natuurlijk niet de macht", zegt de nationaal-socialist tegen de Unie-man, "als jullie van plan zijn de Joden hier vrij spel te laten, en als volksgenooten te behandelen". En later uit hij het verwijt: "Jullie, en jullie alleen zijn het, die een normale oplossing van het Jodenprobleem hier te lande onmogelijk dreigen te maken". Het advies van de nationaal-socialist is daarom: "Dus jullie moeten je uitspreken, en die uitspraak kan niet anders luiden dan: de Joden zijn geen Nederlanders. En daar moeten dan ook de noodige consequenties aan verbonden worden".

Het is duidelijk: wie om citaten vraagt die Brunings antisemitisme moeten aantonen, kan ze krijgen. Dat is, om met Raymond Brunings titel van zijn artikel te spreken, 'het gemak van citeren'.

A. Venema

Parijs

 



(Terug naar: Open diskette)

(Terug naar: Inleiding)


Deze
site
is
te
gast
bij
freeyellow logo
en
vandaar
het
volgende: