1.
Michiel van Diggelen De opstand der vitale krachten
HN 3 mei 1997
(...) Langzamerhand thuis in de materie schreef hij vervolgens Henri Bruning. Over grootheid en tragiek waarin hij naoorlogse teksten van zijn vader verzameld heeft. In het manuscript sluit hij naar zijn mening aan bij de inaugurale rede die professor Hans Blom, nu directeur van het RIOD, in 1983 hield onder de titel In de ban van goed en fout. Hij volgt Blom in diens overtuiging dat de geschiedschrijving over de oorlog nog sterk in het licht staat van de naoorlogse Bijzondere Rechtspleging, gericht op de zuivering van de samenleving en de veroordeling van collaborateurs. Naar zijn overtuiging gaat Blom echter lang niet ver genoeg in de wetenschappelijke consequenties van zijn opvattingen.
Raymund Bruning heeft tot nu toe geen succes met de publicatie van zijn manuscript. Misschien staat hij, anders dan (Sytze RB) Van der Zee, niet afwijzend genoeg tegenover zijn vader, is hij teveel uit op het kweken van begrip voor diens houding. Wie zit er nu te wachten op de zelfrechtvaardiging van een collaborateur?
Bruning: 'Toen mijn vader overleed schreef Ton Oostveen in De Tijd een artikel dat heette 'Beter gewetensvol falen dan gewetenloos slagen'. Als ik me met mijn vader bezighoud heb ik het idee dat hij heel sterk zijn geweten heeft gevolgd en dat het bij hem tot consequenties heeft geleid die voor hem verre van aangenaam zijn geweest en dat dit zowel vóór, tijdens als na de oorlog het geval was. Dat hij desalniettemin voortgegaan is op die weg geeft blijk van het feit dat er bij hem iets van grootheid aanwezig is geweest. Die weg bracht hem echter tragisch genoeg uiteindelijk buiten de gemeenschap waarvoor hij zich, op zijn manier, inzette.'
In een brief aan mr. Vergnes, zijn advocaat voor het Tribunaal, zegt uw vader dat hij het noodzakelijk vindt opnieuw te mogen publiceren onder meer om met nieuw werk tegenover vrouw en kinderen de smaad uit te wissen. Vindt u de veroordeling smadelijk voor uw vader?
'Niet in mijn ogen: ik heb die veroordeling persoonlijk nooit als smaad opgevat. Wel in de ogen van het publiek: iemand die een gevangenisstraf van meer dan twee jaar krijgt opgelegd, moet natuurlijk wel iets misdadigs hebben begaan.'
Vindt u dat hij de straf heeft verdiend?
'De straf werd uitsluitend bepaald op grond van het plegen van bepaalde strafbaar gestelde daden. (lidmaatschap NSB etc.) In zoverre was de straf gerechtvaardigd. Mijn grote probleem is echter, dat men absoluut niet weet wat deze mensen bezield heeft. Dat bleek onlangs weer uit een artikel van Kees Fens ter gelegenheid van het overlijden van Gerard Wijdeveld. Men heeft er grote moeite mee te rijmen, dat een gewetensvol persoon zich aansluit bij een beweging en een partij die aan misdaden tegen de mensheid schuldig wordt geacht. Dit niet weten hoe dit mogelijk is geweest gaat in eerste instantie, vrees ik, terug op de periode van de Bijzondere Rechtspleging. Daar werd aan de motieven van deze mensen geen aandacht besteed. Ook nadien is voor die motieven nooit meer aandacht opgebracht.'
U meent dat een veroordeling op zuiver juridische gronden terecht was. Maar u neemt het de rechters kwalijk dat ze geen aandacht hebben geschonken aan de motieven?
'Eerst de kwestie van dat terechte veroordelen. Ik denk dat je in een rechtszaak altijd rekening moet houden met de motieven. Men heeft zich ertoe beperkt de straf te geven die bij de overtreding hoorde. Jan Meyers illustreert in zijn boek over Mussert heel aardig de aandacht die toentertijd werd opgebracht voor de motieven met de opmerking dat Musserts uitstekende verdediger zich in zijn verdediging evengoed had kunnen beperken tot 'rabarber, rabarber'.'
Betekent het begrijpen van iemands motieven automatisch dat je iemand niet hoeft te veroordelen? Stel dat het Tribunaal de motieven van uw vader volledig had begrepen en tot de conclusie kwam: 'Meneer Bruning, u bent er niet op uit geweest om alle joden uit te roeien, u heeft het beste met uw volk voorgehad, maar desondanks vinden wij dat u een handlanger bent geweest van de bezettende macht en daarom veroordelen wij u.'
'Het merkwaardige feit doet zich voor dat men vandaag de dag het argument van de uitroeiing van de joden en het al of niet meewerken daaraan centraal plaatst, maar dat het toen helemaal niet speelde, zelfs niet in het geval van Mussert. De openbare aanklager verklaarde Mussert niet aansprakelijk voor het misdrijf tegen de mensheid, het was een zaak van de Duitsers.'
Uw vader heeft er zich in zijn verweer wel tegen verdedigd. Hij verklaarde dat hij de geruchten over de misdaden onder meer toeschreef aan propaganda van de Engelsen. Is de bewering van een aangeklaagde dat hij iets niet heeft geweten een reden hem niet te veroordelen?
'Het is uit hemzelf voortgekomen, dat hij deze kwestie ter sprake bracht. In de ten laste legging kwam ze met geen woord voor. Hij sprak erover omdat hij er zelf mee zat. Uw vraag is voor mij een heel vreemde kwestie, ik vraag het me af of er reden was geweest mijn vader te veroordelen als ze naar zijn motieven hadden gekeken. Ik zou niet weten op grond waarvan je die man had moeten veroordelen. Maar mijn vader zelf vond dat hij toch wel een straf had moeten krijgen.'
Waarom dan?
'Dat is mij niet duidelijk. Hij erkent van zichzelf dat hij de misdadigheid van de nazi's niet heeft onderkend. Misschien dat hij zijn tekortkoming in dit opzicht als laakbaar heeft beschouwd. Ik ben hier niet uitgekomen.'
U zegt in uw manuscript dat werkelijke aandacht voor uw vaders motieven in feite een totaal ander concept van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog impliceert. Een concept waaarin niet wordt uitgegaan van de goed-fout tegenstelling. Wat voor ander concept zou dat dan worden?
'Ik weet niet of ik het goed zie, maar de moeilijkheid is dat er dan van een concept of perspectief geen sprake meer is. Dat maakt het allemaal veel moeilijker. Je moet de zaken veel individueler benaderen, omdat je niet meer kunt zeggen: hij is fout geweest dus hij is te veroordelen. Net zoals ik antisemitisme laakbaar vind omdat het zomaar negatieve kenmerken toekent aan een bepaalde bevolkingsgroep, zo vind ik ook dat je alle collaborateurs niet over één kam mag scheren. Dé NSB-ers bestaan evenmin als dé joden, dé Duitsers of dé Nederlanders.'
In tegenstelling tot Sytze van der Zee heeft u geen schaamte gekend over het gedrag van uw vader. U hebt er niet zoveel nadeel van ondervonden. Waarom dan toch de drang tot zuivering van het beeld van uw vader?
'Of ik geen nadeel heb ondervonden is natuurlijk de vraag, omdat de levensloop van mijn vader heel anders had kunnen zijn wanneer hij in 1947 op een andere manier was beoordeeld door Tribunaal en Centrale Ereraad. De vraag is wat voor rol hij dan op literair gebied had kunnen spelen en hoe het hem dan bijvoorbeeld financieel zou zijn vergaan. Ofschoon ik er geen nadeel van heb ondervonden zoals Sytze van der Zee, wil dat niet zeggen dat voor anderen uit ons gezin hetzelfde geldt. Of het manuscript dat ik samenstelde een poging tot rehabilitatie is? Mijn vader gaf ergens zeer ironisch te kennen er geen enkele behoefte aan 're-ha-bi-li-ta-tie' op na te houden.'
Is het de loyaliteit aan uw vader die u hiertoe brengt? U heeft respect voor wat uw vader heeft gedacht en gedaan. U vindt zijn godsdienstige opvattingen de moeite waard. Maar u staat zelf toch niet meer in zijn geloofstraditie? Hoe valt dat met elkaar te rijmen?
'Ik heb me al vroeg los gemaakt van de kerk, maar het merkwaardige is, dat ik nog steeds als uitgangspunt neem de uitspraak van Jezus: 'Wat gij wilt dat de mensen u doen, doet gij dat evenzo aan hen, want dat is de wet en de profeten' en het tweede deel van het eerste gebod: 'Hebt uw naasten lief als uzelf'. Dat was voor mijn vader ook de essentie, maar hij is wel binnen de kerk gebleven. Verder kan ik me ook voorstellen dat iemand begrip en sympathie opbrengt voor een ander mens, van wie hij ziet dat die goed geleefd heeft en dat hij bijzondere dingen gezegd heeft en op een bijzondere manier onder woorden gebracht. Iemand als de historicus en publicist Henk van Galen Last beschouwde het in de vergetelheid verdwijnen van mijn vader als een te betreuren verlies voor onze cultuur.'
Adriaan Venema beweert in een van zijn boeken, dat uw vaders ideeën in de oorlog verloederd zijn. Hij suggereerde dat uw vaders antisemitisme instemming met de holocaust betekend zou hebben. Wat vindt u daarvan?
'Van de citaten die Venema daarbij toentertijd in de NRC als bewijs voor zijn standpunt aanvoerde, heb ik aangetoond dat ze door hem gemanipuleerd zijn, maar bovendien dat ze precies het tegendeel bewijzen, namelijk de bedoeling de joden zoveel mogelijk leed te besparen. Het binnenvallen van de Duitsers was een grote schok voor mijn vader. Hij schreef in juni 1940 aan zijn uitgever John Meulenhoff (Bruning loopt naar de tafel met documentatie, MvD): 'De politieke gebeurtenissen van de laatste weken hebben mij niet onberoerd gelaten, omdat ik er het definitieve einde in zag van alles wat ik op politiek gebied heb gewild (...).' Hij had geen enkele behoefte aan de komst van de Duitsers. Ik heb het idee dat het bij hem tijdens de bezetting steeds dezelfde aandrift is geweest.'
En dat was?
'Voor de Nederlanders een zo groot mogelijke mate van zelfstandigheid behouden. In het begin van de oorlog was hij volkomen overtuigd van de Duitse eindoverwinning en tot het eind bleef hij daarmee stellig rekening houden. Als de Duitsers de macht in handen hielden, hoe konden de Nederlanders dan een zo groot mogelijke mate van vrijheid behouden voor hun land? Dat was de leidende gedachte.'
U hebt over dit standpunt geen oordeel? Er bestond toch ook de mogelijkheid je falikant tegen de Duitsers te keren. Uw vader, zo lees ik in zijn brochure Nieuw Levensbewustzijn (1943) heeft absoluut niet contre coeur voor de Duitse rijksgedachte gekozen. Er was bij hem een aan enthousiasme grenzende medewerking.
'In het begin van de oorlog is er wel degelijk sprake van geweest, dat de Nederlanders, en met name de NSB, het bestuur in handen hadden kunnen krijgen. Terwijl hij voordien heel wat op de NSB aan te merken had, koos hij in oktober '40 toch voor een opgaan van het Verdinaso in deze beweging om zo mee te helpen aan de vorming van een front dat voor de Duitsers voldoende draagvlak zou hebben om de macht aan te geven. In de brochure uit 1943 hield hij het idee van het Rijk zo vaag mogelijk, hij verzette zich echter tegen een centrale Duitse eenheidsstaat. Naar buiten moest hij wel enthousiasme uitstralen; aan zijn gevoelens van hopeloosheid gaf hij in die tijd onder vier ogen uiting.'
Dat uw vader niet de Endlösung op het oog had is mij duidelijk, maar hij was wel antisemiet en hij liet zich inschakelen in het nieuwe systeem en is dus medeverantwoordelijk. Er was van onderhandelen met de Duitsers toch geen sprake, want de Duitsers bepaalden toch wat er hier ging gebeuren?
'Je moet het in het perspectief van die tijd zien. Ik denk dat het aan het begin van de oorlog niet naïef was te denken dat de eindoverwinning van de Duitsers vaststond. Colijn dacht het ook, er zijn er meer geweest. Mijn vader stelde dat de zelfstandigheid alleen te herkrijgen was, als de Nederlanders er blijk van gaven een eenheid te kunnen vormen. Men wist toen niet of die belofte van de Duitsers verlakkerij was of niet. Stel dat de NSB de macht in handen had gekregen, dan had je de kans gehad dat die regering de zeggenschap zou hebben behouden over het lot van de joden. Dat heeft mijn vader uitdrukkelijk voor ogen gestaan. Het tegendeel dus van "enthousiaste medewerking' en van 'zich laten inschakelen'. Waar het om draait is de vraag: was die optie indertijd bij voorbaat tot mislukken gedoemd? Zo niet, is die weloverwogen keuze ervoor - inclusief het voor zijn rekening nemen van alle consequenties - dan niet even positief te waarderen als de keuze voor het falikant afwijzen, dus voor het verzet? Mijn vader zag die optie in die omstandigheden overigens vooral als de kans, van zijn Dietse idealen zoveel mogelijk te realiseren. Als je in aanmerking neemt wat hij dus met het oog op de joden bewust heeft nagestreefd, is het spreken over 'medeverantwoordelijkheid' eigenlijk een ernstige valse beschuldiging.'
Vindt u de politieke ideeën van uw vader niet naïef?
'Ik heb er altijd een beetje moeite mee wanneer iemand politiek naïef wordt genoemd. Ik wil dan concrete aanduidingen.'
Het gaat hier niet over een gemiddelde Nederlander maar om een toonaangevende intellectueel. Hij koos rond 1934 voor een Gideonsbende, het Verdinaso. Het is vergelijkbaar met Trotzkisten en Leninisten die in kleine clubjes een bepaald ideaal uitdroegen en tot in de kleine letters bespraken, maar niet begrepen dat ze maar een minuscuul onderdeeltje van de samenleving uitmaakten. Uw vader heeft gezocht naar een volledige beaming van zijn opvattingen. Het is toch naïef te denken dat zo'n klein groepje invloed heeft op het totaal.
'Alle ideeën die de wereld veroverd hebben zijn met een klein groepje, in feite zelfs met één persoon begonnen: Boeddha, Jezus, Montesquieu, Rousseau, Marx, Mao. Mijn vader zette zich nu eenmaal met al zijn kracht in, zelfs voor een hopeloos lijkende zaak, als het in zijn ogen de goede zaak was.'
In 1954 verklaarde Victor van Vriesland de collaborateurs mede schuldig aan de moord op de joden. Ze zouden nooit meer op een positie mogen komen waar ze de publieke opinie zouden kunnen beïnvloeden.
'Deze rede is in feite de nekslag geweest voor mijn vaders literaire aspiraties. Alleen een schuldbekentenis zou volgens Van Vriesland nog een weg voor de collaborateurs openen. Uitgever Bert Bakker heeft mijn vader toen de gelegenheid gegeven in het literaire tijdschrift Maatstaf een artikel te schrijven. Dit artikel is verschenen onder de titel Een ander spoor...? Zelfs verzetsman J.B. Charles heeft het toen nog voor mijn vader opgenomen. De bekentenis werd door Van Vriesland echter weggehoond en Bakker gaf hij voor het geven van die ruimte op zijn falie. Charles en Bakker moesten bakzeil halen. Pas daarna was het echt vrijwel afgelopen met zijn mogelijkheden om nog te publiceren.'
Michiel van Diggelen