|
HENRI BRUNING
E E N A N D E R S P O O R . . . ?
[Ter Inleiding: Op 29 April van het vorige jaar ontving ik van Henri Bruning een bijdrage ter publicatie in Maatstaf, waarvan het eerste nummer enige weken eerder was verschenen. Een paar zinnen van zijn begeleidend briefje maakten mijn nieuwsgierigheid naar de bijdrage zelf gaande. Bruning schreef: ,,Ik vrees echter, dat het stuk toch wellicht te omvangrijk zal blijken. - Het maakt overigens deel uit van een uitvoeriger geschrift, waarin ik als christen de samenwerking tussen het Westen en het Oosten - datgene dus wat men thans schijnt na te streven - verdedig en tracht te funderen”. (cursivering van mij, B. B.).
Nadat ik het inderdaad omvangrijke fragment van Brunings studie had gelezen, stuurde ik het hem met de volgende brief terug:
,,U hebt het mij met het inzenden van uw stuk voor Maatstaf moeilijk gemaakt, omdat ik het erg goed vind. Maar in de eerste plaats is het te lang. In de tweede plaats hindert het mij toch, dat het afgebroken wordt. En in de derde plaats vind ik het voor Maatstaf niet geheel geschikt. Met de inhoud ben ik het bijzonder eens, maar het is mij voor mijn tijdschrift toch te politiek. Daarbij komt, dat het wat zwaar geschreven is. Ik vind het vervelend, dat ik er eigenlijk niet precies weg mee weet. De eerlijkheid van het stuk en de ruimheid van uw opvattingen nemen er mij erg voor in. Ik had dit nog niet van U verwacht. Of liever: het bevestigt meer wat ik gedurende de oorlogsjaren over U dacht, nl. dat ik niet heb kunnen begrijpen, dat juist U aan de andere kant ging staan. Maar wellicht doet zich de gelegenheid voor, dat wij nog eens samen praten. Als uw stuk veel korter zou zijn geweest (maar ik zie ook niet goed hoe U het dan had moeten inkleden), had ik het misschien toch wel weer voor Maatstaf willen hebben”.
Aan het slot van mijn brief deelde ik hem mee, dat ik mijn tijdschrift voor hem openstelde, met groter gerustheid, dan wanneer ik van zijn stuk géén kennis had kunnen nemen.
419
|
|