Het geluk is vraatzuchtig; het geluk leeft geen God en geen wereld, het leeft alleen zichzelf. Het geluk is een ringmuur om twee harten die alleen „elkander behooren”. Gód krijgt slechts résten.
blz. 75
Na een jaar had hij zich van haar losgemaakt.
Uit wroeging ? uit liefde ? uit hoogmoed ? uit bitterheid ?
Hij wist het niet. Hij wist alleen, dat het geluk hun schoonste droom had verwoest, en dat hij God vanaf dat oogenblik had gehaat.
blz. 76