terug naar menu


Henri Bruning in een brief (1974) over zijn doen en laten tijdens de oorlog

       Ik ben voor het duitse "fascisme" of te wel het nationaal-socialisme nooit warm gelopen. Met Mein Kampf ben ik 'n keer of drie begonnen, maar ik ben nooit verder gekomen dan driemaal hetzelfde begin van het boek. Het lag me niet. Anders was het met Mussolini. Wat ik van hem las heb ik in een ruk uitgelezen. Dat ik tijdens de oorlog niet afzijdig kon blijven, was niet uit bewondering voor het duitse nationaal-socialisme, maar om dezelfde reden waarom het Westen Sovjet-Rusland als oorlogspartner aanvaardde om de democratie te verdedigen. Als Duitsland verslagen zou worden, zou het ook met het Dinaso zijn afgelopen. Als het niét verslagen zou worden zou het Dinaso evenmin toekomst hebben wanneer we tijdens de oorlog afzijdig waren gebleven. Bovendien: in het vooroorlogse cultuurmoment niets dat ik het verdedigen waard vond. Dat de duitsers voor de tijd na een overwinning heel andere dingen met ons voor hadden, kwam ik pas in het laatste oorlogsjaar aan de weet.

      1. Ik heb tijdens de duitse bezetting niet alleen over het joodse probleem geschreven (zoals ik het toen zag); maar tevens heb ik gewezen op de bijzonderheid, de grootheid en eeuwenlange tragiek van het joodse volk, en dit laatste niet terloops, maar enkele bladzijden lang met de grootst mogelijke nadruk. - Zouden er velen zijn geweest die dat ten overstaan van de Duitsers zouden hebben gedaan? gedurfd? (overigens, ik heb het niet "gedurfd", ik heb het gewoon "gedaan"). Mijn betoog had niets te maken met racisme (of antisemitisme). De conclusie van mijn betoog was niets anders dan een woord van Thomas van Aquine, en dát was weer niets anders dan een oudtestamentische wetsbepaling van de Joden zelf (en deze oudtestamentische wetsbepaling zelf bleek weer weinig anders dan het standpunt dat de huidige staat Israël ten opzichte van Arabieren inneemt). Wat hiervan zij, na die beschouwing stond ik in ieder geval bij de duitsers ook om die reden in het verdomboekje.

      2. Mijn boek "Nieuw Politiek Bewustzijn", waarin bovengenoemde beschouwing was opgenomen, mocht, ofschoon reeds gezet, niet verschijnen. Ook zónder mijn beschouwing over het joodse probleem weigerden de duitsers hun toestemming. Indien U deze beschouwing wenst te lezen, kan ik U het adres geven van de persoon die - hóe is me nooit duidelijk geworden - in het bezit is geraakt van de volledige gedrukte tekst van genoemd boek.

      3. Voorts stelde ik tijdens de oorlog een zeer omvangrijke bloemlezing samen: "VEELHOEK", 1½ eeuw nederlands denken, - met geen andere bedoeling samengesteld dan de duitsers erop opmerkzaam te maken dat we nog iets anders zijn dan een stelletje kaaskoppen. Een uitvoerige inleiding ging eraan vooraf. Ook dat boek mocht niet verschijnen. Wat de duitsers niet zinde was uiteraard de gedachte die ik met de titel had aangeduid en in mijn inleiding ook had uitgewerkt. De titel was ontleend aan een vergelijking van Nicolaas van Cusa die óns (menselijk denken) vergeleek met een veelhoek binnen de cirkel die de Waarheid is. De veelhoek ráákt wel de waarheid maar ís nooit DE WAARHEID. Ons denken heeft wel deel aan de waarheid maar valt er nooit mee samen. Een dergelijke relativering paste in die dagen uiteraard een rechtgeaard nationaalsocialist niet.

      4. Toen officieel verboden werd in het openbaar de dietse kwestie aan de orde te stellen, heb ik dit bij mijn eerstvolgende radio-uitzending toch gedaan - door een hoofdstukje "literatuurgeschiedenis" te behandelen: de relatie Kloos-Van Langendonck (een bepaald héftig-dietse relatie, die ik met enkele gedichten die er niet om logen, met gelijke heftigheid, kon uitspreken. Nu, de duitsers waren behoorlijk woedend, zij 't dan allereerst op de censor die mijn tekst had laten passeren (vermoedelijk misleid door een stukje "literatuurgeschiedenis", en er geen rekening mee houdend dat diezelfde tekst, gespróken, heel anders kon overkomen). Met mij echter speelde men een ander spelletje. Mijn stém moest plotseling "gekeurd" worden d.w.z. nadat ik al ettelijke malen voor de radio gesproken had en dus al ettelijke keren gekeurd was. Na de keuring werd mijn stem afgekeurd. Aardig, de ene keer dat ik kort na de oorlog (d.w.z. kort nadat ik weer mocht publiceren) voor de radio mocht spreken, was men er zo over te spreken dat men de hoop uitsprak me vaker nog terug te zien (men rekende toen nog buiten de waard), wat men zeker niet zou hebben gehoopt als mijn stem een wangedrocht was.

      5. Vier boeken, waarvoor ik een vlaamse uitgever had gevonden (had gezocht om aan de duitse censuur in ons land te ontkomen) mochten, eenmaal verschenen (1943), Nederland niet binnen en zijn tot het eind van de oorlog aan de belgische grens (en de daar residerende duitse controledienst) blijven liggen. Daar is het voor Nederland bestemde gedeelte van de oplaag door de bevriende boekhandelaar aan wie de zending gericht was, iemand die niet "fout" is geweest, na de oorlog persoonlijk afgehaald om te voorkomen dat er iets minder prettigs zou gebeuren met de geschriften van een politiek delinquent die als landverrader te boek stond. Het waren overigens dood-onschuldige boeken (gedichten, toneelstukken en een deeltje aforismen e.d.). Dat in twee van die toneelstukken iemand voorkwam waarvan de een de politiek vaarwel had gezegd en de ander de politiek niet al te ernstig nam, zal de controledienst wel ontgaan zijn. (Denkt U intussen vooral niet dat ik me vandaag beschouw als iemand op wie jacht werd gemaakt of voor wie de duitsers bevreesd waren, ik heb die dingen altijd heel anders bekeken: ze vonden me gewoon onbruikbaar, en onbetrouwbaar (dat was je sowieso al als katholiek, en helemaal als lid van het door katholieken geleide politieke Verdinaso, en nog meer als je er in die kwaliteiten afwijkende meningen op nahield).

      6. Over hetgeen ik in het maandblad "De Schouw" als hoofdredacteur schreef was men in SS-kringen allerminst te spreken. Wat men mij het meest kwalijk nam was, behalve mijn elders gepubliceerde beschouwingen over Maurice Gilliams en - treurigste aberratie - Vestdijks "Meneer Vissers Hellevaart", mijn grote waardering voor Wiegersma's "Volkskunst in de Nederlanden", dat duidelijk bedoeld was als een aanval (ik sprak van een "formidabele stormram") op wat destijds in die kringen als "volkse kunst" werd verdedigd en vervaardigd. Wiegersma, zo hoorde ik later, schijnt dat artikel bijzonder "moedig" te hebben gevonden, maar stel u gerust, ik ben helemaal niet moedig. Het spelletje heeft niet lang geduurd. "De Schouw" werd omgezet in een blad van en voor de Gilden. Zo was ik meteen monddood. Waarna ik Goedewaagen - een zeer sympathiek mens overigens - er op attent maakte dat ik niet was aangenomen om als loopjongen tussen de Gilden en de duitse censuur te fungeren. Adieu dus. - Daarmee stond ik op straat. Geen prettige situatie in die tijd en in de omstandigheden van toen. Ik was dus nagenoeg brodeloos. En dit alles tengevolge van mijn publicaties; en dát terwijl ik met mijn pen, als ik die had aangeslepen overeenkomstig de algemeen geldende opinies van die dagen en in de kringen die het voor het zeggen hadden, net naar me toe had kunnen halen wat ik wilde. Maar ik gaf aan andere zaken de voorkeur. De meest hatelijke verdachtmaking is voor mij dan ook geweest dat ik me uit geldelijke overwegingen (of wegens een eindelijke kans op wat "succes") bij het nationaalsocialisme had aangesloten. Men vergeet dan echter het vooroorlogse moment: mijn lidmaatschap van het Verdinaso waar überhaupt niets te halen was, en het feit dat ik mij ook als katholiek nooit heb "aangepast", hetgeen ik toch gemakkelijk had kunnen doen als ik op geldelijk voordeel was uit geweest. Maar geld, rijkdom zijn zaken waaraan ik niet de minste behoefte gevoel; of waaraan ik pas behoefte gevoel als er géén geld is (voor het eenvoudigste levensonderhoud), wat in mijn huwelijksleven vrijwel permanent het geval is geweest. Het enige wat ik wens is vrijheid. Dat is gewoon mijn "levensbehoefte". Wat daarvan (of van mijn onmacht en onwil me aan te passen) het gevolg is, kan ik niet grootmoedig en sereen aanvaarden. Mijn aanvaarden heeft geen andere diepte dan de diepte van een "barst!" dat het niet nodig vindt zich in geluid om te zetten.




































terug naar menu
volgende bladzijde



aangemaakt: 04-04-2017 Copyright © 2017 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 04-04-2017