Terug naar bronnen over zijn leven
vorige bladzijde



Nijmegen, 12 januari 1978
Malvert 53-12


Lieve , - Dus nu over mijn houding tijdens de oorlog. Maar ik kan daar niet over schrijven zonder een kort verslag van mijn vooroorlogse historie. Wel had ik al op de collegebanken het gevoel dat er met de kerk en met de maatschappij iets scheef zat, maar ik had er al plus minus 33 levensjaren opzitten voor ik voor het eerst aan "politiek" ging doen, en dat nog door een toeval. Vóórdien (maar ook nadien) gingen mijn persoonlijke interesses een totaal andere kant uit. De maatschappelijke problemen lieten mij niet onberoerd, allerminst, maar van de politiek had ik omstreeks 1922-'23 volledig mijn bekomst gekregen. In dat jaartje was ik namelijk "redacteur" (stadsverslaggevertje: leerling-journalist) van de arnhemse editie van het utrechts r.k. dagblad HET CENTRUM (woonde dus in Arnhem op kamers) en in deze functie kwam ik dus in nauw contact met de plaatselijke kath. politiek. Dat gedoe was me op de duur dermate gaan tegenstaan dat ik op een avond, uitgezonden om een verslag te maken van een "redevoering" van een van de arnhemse kopstukken van de kath.politiek, de hele redevoering over me heen liet gaan en geen letter ervan op papier zette. Volgende ochtend grote consternatie toen ik op ons arnhems kantoortje met lege handen voor mijn hoofdredacteurtje stond en verklaarde dat ik een dergelijk onsamenhangend gezwets niet kon verslaan. Dat voorval (en nog enkele andere onaanvaardbare gedragingen mijnerzijds) betekende kort nadien het einde van mijn journalistieke carriere. (Dat arnhemse jaartje, waarin ik elk zicht op de zin van de samenleving - en op 'n haar na op die van het leven - verloor, heb ik beschreven in "De kringloop naar het centrum"39klik voor noten, een vandaag misschien onleesbaar geschrift, maar destijds een voor het "rijke, roomse leven" met zijn verplichte "roomse blijdschap" een behoorlijk onthutsende hors d'oeuvre. Mijn eerste gedichtenbundel, De Sirkel,1924, was eveneens een uiting van de ervaren zinloosheid van het leven.)
     Maar aan datzelfde arnhemse jaartje bewaarde ik éen positieve herinnering, die ik je wel moet vertellen omdat die tien jaar later mede oorzaak zou zijn dat ik (zij het op enige afstand) aan politiek ging doen. Tevens kun je er iets uit afleiden over aard en ernst van mijn maatschappelijke bewogenheid. - Ik moest een verslag maken van een lezing van prof. Veraart. Deze omstreden katholiek was de voorvechter van een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. Hij sprak voor de arnhemse Kamer van Koophandel, een duur gezelschap, waarvoor de "elite" van het arnhemse perswereldje was komen opdraven. Tot die élite behoorde ik als jongste verslaggevertje vanzelfsprekend niet; niettemin werd ik er door mijn arnhems hoodredacteurtje (die misschien vijf jaar ouder was dan ik) op uitgestuurd. Hoewel het voor die dagen bepaald geen onderwerp was dat in de publiciteit stond, toog ik welgemoed op weg, want Veraarts publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie had reeds in Nijmegen, toen ik nog geen journalist was sterk mijn aandacht getrokken als een mogelijke oplossing van het arbeidersvraagstuk. Ik schreef dus, dank zij mijn maatschappelijke belangstelling, mijn verslag en... blijkbaar als de enige, want de volgende morgen zouden de andere kranten mijn verslag opvragen, aangezien..."ik zo druk had zitten pennen". Nu was mij al tijdens de lezing opgevallen dat de andere verslaggevers dat niet hadden gedaan, maar ik dacht: die lui zijn zo geroutineerd, ze zullen wel aan een paar notities genoeg hebben. Nu bleek echter, dat het onderwerp hen geheel vreemd was. Dat bleek ook hieruit, dat, als éen van de andere verslaggevers een verslag had kunnen schrijven, men zich tot hém en niet tot mij, de jongste en nog leerling-journalist, had gewend.
     Maar deze maatschappelijke betrokkenheid bij een maatschappelijk probleem van de eerste orde, zoals ik meende, zou zeer lange tijd geen enkel politiek "vervolg" hebben.
     Ook nog het volgende, dat eveneens voorbestemd was eenzelfde lot te treffen - om pas vele jaren later een rol te spelen bij mijn wending tot de politiek. In 1919, direct na de eerste wereldoorlog, kreeg ik kennis van de onderdrukking en het onrecht de vlamingen door de belgische staat aangedaan, en van de strijd van de vlamingen tegen die staat. Ik stond dus meteen aan hun kant. Bovendien werd ik in 1921 door een verblijf in Belgie persoonlijk met de strijd van de vlamingen geconfronteerd en er heftig door beroerd. Toch (of desondanks) kon die strijd niet meer worden, mijnerzijds, dan een platonische liefde: het was een strijd in en van een ànder land en ook deze strijd was


1
























volgende bladzijde



laatste aanpassing: 16-08-2008 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
aangemaakt: 16-08-2008