niet veeleer in de bewustwording van den socialen nood de bekommering over land en volk haar verheldering en haar verheffing vindt.” En zijn tweede beschouwing eindigt hij aldus: „Revolutie is zij echter slechts dan en in zooverre zij uit het hart van den socialen nood geboren wordt en in haar handelen haar draaipunt in de maatschappelijke orde vindt: dat eischt het zelfbehoud van volk en land, daartoe dwingt de zin der samenleving.”
Na hetgeen ik aan deze beide citaten deed voorafgaan, zal, het duidelijk zijn, dat hier twee overtuigingen onverzoenlijk tegenover elkaar staan: de overtuiging n.l dat de maatschappelijke orde het centrale probleem vormt, èn de overtuiging, dat de innerlijke vrijheid van den mensch het hoogste doel is, waaraan al het overige dienstbaar en ondergeschikt is.
Voor mij is het laatste — de innerlijke vrijheid van den mensch — de eigenlijke zin eener revolutie, en is het maatschappelijk ethos slechts „een deel en het minst-eigenlijke deel” der waarlijk revolutionnaire gezindheid. — Noemt men echter den omwentelingswil op dit ondergeschikte (want maatschappelijke) terrein van het menschelijk handelen „revolutionnair”, dan kan men nog vele andere omwentelingen (op het gebied van de kunst, van den staat, van de godsdienst) „revolutionnair” noemen; dan heeft „revolutionnair” vele beteekenissen. Doch raken wij eenmaal de essentie van het begrip revolutie, dan heeft „revolutionnair” maar één zin: die van den wil, een nieuwen mensch, een nieuwe innerlijke vrijheid te realiseeren.

HENRI BRUNING.
















aangemaakt: 05-12-2010 Copyright © 2011 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 24-12-2011