|
niet veeleer in de bewustwording van den socialen
nood de bekommering over land en volk haar verheldering
en haar verheffing vindt.” En zijn tweede
beschouwing eindigt hij aldus: „Revolutie is zij echter
slechts dan en in zooverre zij uit het hart van
den socialen nood geboren wordt en in haar handelen
haar draaipunt in de maatschappelijke orde
vindt: dat eischt het zelfbehoud van volk en land,
daartoe dwingt de zin der samenleving.”
Na hetgeen ik aan deze beide citaten deed voorafgaan,
zal, het duidelijk zijn, dat hier twee overtuigingen
onverzoenlijk tegenover elkaar staan: de
overtuiging n.l dat de maatschappelijke orde het
centrale probleem vormt, èn de overtuiging, dat de
innerlijke vrijheid van den mensch het hoogste doel
is, waaraan al het overige dienstbaar en ondergeschikt
is.
Voor mij is het laatste — de innerlijke vrijheid van
den mensch — de eigenlijke zin eener revolutie, en is
het maatschappelijk ethos slechts „een deel en het
minst-eigenlijke deel” der waarlijk revolutionnaire
gezindheid. — Noemt men echter den omwentelingswil
op dit ondergeschikte (want maatschappelijke)
terrein van het menschelijk handelen „revolutionnair”,
dan kan men nog vele andere omwentelingen
(op het gebied van de kunst, van den staat, van de
godsdienst) „revolutionnair” noemen; dan heeft
„revolutionnair” vele beteekenissen. Doch raken wij
eenmaal de essentie van het begrip revolutie, dan
heeft „revolutionnair” maar één zin: die van den wil,
een nieuwen mensch, een nieuwe innerlijke vrijheid
te realiseeren.
HENRI BRUNING.
|
|