Uit: DE WAAG, 21 AUGUSTUS 1942, 6e JAARGANG Nr 33

klik voor vergroting

Het zou ons niet moeilijk vallen, uit Huebner’s essayistisch werkje „Opmarsch naar het Onbekende” 1) dadelijk een heele reeks scherpe, heldere, voortreffelijk-geformuleerde uitspraken te lichten, uitspraken tevens die de baan, welke zijn denken volgt, nauwkeurig zouden markeeren, en die dan zouden aantoonen welk een concreet, exact en geïnspireerd denker over het leven Huebner in den grond van de zaak is, in welk een reëel contact hij met het leven staat. En tegelijk zou het mogelijk zijn, uit datzelfde werkje, uit diezelfde baan van zijn gedachtengang een aantal uitspraken los te maken, in een zoo inkennig en esoterisch idioom geschreven, zoo eenzelvig en ongrijpbaar van bedoeling, zoo duister en moeizaam „geconstrueerd”, zoo de oorspronkelijke helderheid weer verrafelend en vervagend, dat men zich onwillekeurig afvraagt: naar welke dwaal-wegen dwaalt dit sterk en diep in het reëele leven gewortelde denken toch telkens af?
    Deze tweeslachtigheid, dit concreet, zeer geconcentreerd en geïnspireerd denken eenerzijds, en het afdwalen, wegzwerven naar een wereld waar men geen vasten grond meer onder zijn voeten voelt anderzijds, bespeurt men ook in Huebner’s overige werk, in dien zin, dat zijn gedichten in „Das Jahr ist kurz, der Tag ist lang” 2) vrijwel exclusief het product zijn van den concreten en zeer stelligen Huebner; zijn romans 3) daarentegen afwisselend den eersten en tweeden, doch overwegend den tweeden Huebner, den Huebner van het wegzwerven naar een onwerkelijke, geheime ervaringswereld behooren, een Huebner over wien men zich ten zeerste zou kunnen verwonderen, wanneer men van hem enkel die wonderlijk evocatieve reeks gedichten kende, welke ik hierboven noemde. Deze gedichten, uiterst geserreerd, gespannen en lucide van zegging en tegelijk zoo werkelijk- (en wonderlijk-) „klinkend”, zoo „klink-dicht” geworden, roepen wel herinneringen op aan Angelus Silesius, meer speciaal aan diens „Cherubinischen Wandersmann”, waarin een mystiek) denken, zonder eenigen opsmuk, direct en overtuigend „poëem” wordt. Ik wil hier een van Huebner’s gedichten voor u overschrijven: „Wege in die Ganzheit”.

Der eine drängt hinaus
aus seinem Wesenskern.
Er liebt, was fremd und fern,
und pfeift auf Herd und Haus.


Der andere schliesst sich zu.
Ins Innere gekehrt
nur eins er heiss begehrt:
Verwurzelung und Ruh.


















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 12-07-2012