tenissen, een voortdurend ingesteld blijven op de realia van dit aardsch bestaan, een steeds meer vrij-gemaakte (en dus toenemende) levensdynamiek. Dit beteekent geen afrekenen met een Voorzienigheid, want alleen reeds het feit dat God een mensch „voorzien” heeft met al de krachten die noodig zijn om zichzelf, zijn zelfbevrijding te verwerkelijken, is een Voorzienigheid van de hoogste en schoonste orde; het impliceert wel een afrekenen met een telkens in ons leven ingrijpenden bovenpersoonlijken wil. Ook beteekent dit alles niet een ontgoddelijken van het levensproces, want het geheele menschelijke leven is, als een schepping van God, iets goddelijks. Maar het beteekent: in dit goddelijk-menschelijke leven te staan als een mensch van bloed, beenderen en hersens, voortgestuwd door de mythe in ons: den levenwil van onze persoonlijke ziel.
Doch ik heb soms wel den indruk, dat de personen, die in Huebner’s romans optreden, niet meer als sterk levende menschen deze aarde behooren. Dit moet hen, die den gedichtenbundel „Das Jahr ist kurz, der Tag ist lang” gingen beminnen, wel verwonderen, — teleurstellen ook.

HENRI BRUNING
















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 12-07-2012