toch zooveel meenden te verstaan — en misschien ook wel werkelijk reeds verstonden toch). Een onbestemde (ongerichte en verwaarloosd gebleven) hang naar schoonheid — hoezeer den mensch ook ingeschapen — is niet voldoende. Gevoel voor de noblesse eener verhouding, van een lijn, een volume, een contour (datgene waarin zich vaak de inhoud van een plastiek verraadt), gevoel voor de noblesse van het geringste détail (een plooienval, een hand, een sieraad), dat, alles wordt met een onbestemden en verder niet gecultiveerden (en dan snel verruwden en ontaarden) hang naar schoonheid niet verworven. Er is niets in dit leven dat men cadeau krijgt (tenzij een onbruikbare potentie): elk talent en elke gave, ook elke ontvankelijkheid, moet men gestadig en levenslang ontwikkelen, verfijnen, verscherpen, en datgene wat geldt voor de gaven eener lagere levensorde geldt stellig in nog grooter mate voor de hoogere levensgaven.
    Ik wil maar zeggen: het is niet zoo heel vreemd, het is zelfs normaal, dat er een kunst bestaat welke buiten de waardeering van het meerendeel der menschen (dat nu eenmaal te veel andere besognes aan het hoofd heeft en te anders gerichte gaven bezit) omgaat en welke desondanks bestaansrecht heeft, kunst voor welke het meerendeel der menschen geen ontvankelijkheid kan opbrengen, kunst welke zich voor het meerendeel der menschen met waardelooze, levensvreemde (hun leven vreemde) interesses bezig-

. . . . de noblesse van een détail,

een plooienval, een hand, een sieraad . . . .

175

















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 11-07-2012