Inderdaad, De Graaff meent, dat de massa eenmaal verdwijnen zal, en hij beroept zich bij deze illusie op enkele feiten uit het verleden, feiten, waaruit de afwezigheid eener (voor groote kunst niet ontvankelijke) massa zou moeten blijken. Hij ziet dan ook de groote massa exclusief als het noodlottig product van kapitalisme, werkloosheid, pauperisme. Dit nu is ten eenenmale onjuist. Elke tijd heeft zijn massa, zijn, wat Ibsen eens noemde, „compacte massa”, zijn (al of niet georganiseerde) horde, zijn, wat men wel denigreerend noemde, „collectiviteit”. Elke tijd heeft nl. zijn menigte, die nooit aan het scheppende beginsel van dien tijd toekomt, die „het probleem” (ook het probleem van het leven) niet verwerken kan. Elke tijd heeft zijn geestelijk weerloozen en onvruchtbaren wier taak het niet is te begrijpen, doch ten overstaan van wie de begrijpenden d.i. de leidende figuren een taak hebben, nl. hun de geborgenheid te schenken binnen de beveiliging van een goed en rechtvaardig gemeenschapsleven. Elke tijd heeft zijn doffe en onvruchtbare onderlaag van het geestelijk, artistiek en cultureel leven. De „massa” is even eeuwig als de mensch en de menschheid, en dat er eeuwig leiders en geleiden zullen zijn beteekent óók, dat er eeuwig menschen zijn die geen problemen verstaan of verwerken kunnen en die nooit aan een hooger bewustzijnsleven — datzelfde waaruit alle groote kunst geboren wordt — toekomen. De Graaff beroept zich, gelijk gezegd, op enkele feiten uit het verleden om aan te toonen dat er toen geen voor kunst ontoegankelijke massa bestond, maar een uitverkochte Aeschylusopvoering in de Grieksche Oudheid zegt mij in dit verband even weinig of even veel als een uitverkocht Concertgebouw of een uitverkochte Vondel-opvoering in onze dagen. De aanwezigheid eener massa leidt men uit andere feiten af. Uit de Edda kan men trouwens zonder veel moeite een reeks aanwijzingen vinden voor het bestaan eener massa ook in die dagen (de achtergrond van Griese’s roman Die Weissköpfe was heusch niet zoo gek!) Het aanvaarden van het bestaan eener massa is niet „tragisch-fatalistisch” , gelijk De Graaff suggereert, het behoort tot het accepteeren der werkelijkheid (hetgeen wij nu toch eens eindelijk moeten gaan doen!). De tragiek en het fatalisme beginnen een eindje verder.
    De Graaff promoveert mij verder tot een verdediger van Vestdijk, in dien zin, dat ik Vestdijk — nog wel „met alle geweld” — wil „sauveeren”. De Graaff kon toch weten, dat ik een ander soort idealen ver-

















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 08-07-2012