gereert zoo ongeveer, dat in ons kamp uitsluitend onbevoegden, schrijvers met alleen maar een brutalen mond, over kunstaangelegenheden oreeren, en dit bij gebrek aan werkelijke kunstenaars en werkelijk bevoegden; en met brutale monden, zoo concludeert Ge, discussieert men niet. Doch werd er ooit met Wies Moens gediscussieerd? En wat is het antwoord geweest der literaire wereld op hetgeen Dr Goedewaagen in het midden heeft gebracht? Is men naar .aanleiding van diens meeningen een discussie begonnen? Men verdedigde Dr Goedewaagen tegen Storm (omdat men meende daarmede eigen, bedreigd geachte stellingen te kunnen verdedigen?), maar waarom viel men hem nooit eerder bij (of af)? Waarom bestendigde men zijn afzijdigheid ook, toen hij met „hen, die de literatuur voortbrengen, de problemen aangreep”? Doch ik sprak over niet ter zake kundig, en hier doelde ik eveneens op het signaleeren door U van „het merkwaardige feit dat in dag-, week- en maandbladen de literaire critiek in handen gekomen is niet alleen van volslagen onbevoegden” etc. etc. Op welke dag-, week- en maandbladen doelt Gij hier toch?
    Dan de kwestie der „leidende élite”. Ik heb slechts gezegd, dat degenen die in de literatoren als in een leidende élite geloofd hebben, thans door het volmaakte zwijgen der literatoren, wel voorgoed van die illusie beroofd zullen zijn. Dat ook vele kunstenaars en literatoren zélf de illusie gekoesterd hebben tot de élite te behooren is een bekend feit: betrof Ter Braak’s hoonend démasqueeren niet óók dié illusie van den kunstenaar omtrent zichzelf? Vervolgens: niemand verlangt, dat zij die gedurende een vorig tijdperk de leidende élite vormden, de leidende élite van het komende, revolutionaire tijdperk zullen zijn, maar wél mocht men verwachten, dat althans énkele kunstenaars (die toch cultureel werk verrichten en dus cultuurscheppende arbeid behóóren te verrichten) over de vraagstukken, welke thans (en reeds lang) aan de orde zijn, minstens zouden discussieeren. Zij deden het niet met degenen die zij geen repliek waardig achtten, zij deden het echter óók niet met degenen die een repliek waardig waren; zij deden het zélfs niet, hoewel het thans gaat om het zijn of niet-zijn van hun eigen volksgemeenschap. Men discussieert niet tégen, men discussieert niet óver. Men discussieert überhaupt niet. Evenwel: het feit, dat men geen leidende élite is en uitzichzelf geen beslissend pro of contra kan opbrengen, ontslaat den kunstenaar niet van den menschelijken plicht zich met de problemen moedig en eerlijk bezig te houden. Men doet het niet. Men deed het niet. Men deed het ook niet, toen er nog drie, vier politieke fronten tegenover elkander stonden.

82

















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 07-04-2012