Impliceert een „breuk”. Had ik een en ander met betrekking tot Visser of Vestdijk opgemerkt, dan had ik hiermede reeds melding gemaakt van de „breuk” welke Kettmann noodzakelijk acht. De meneer Visser in wiens leven daadwerkelijk een breuk zou plaatshebben, is vanzelfsprekend niet meer de meneer Visser waarover wij het hadden.


Inderdaad, uit „het zonnige akkerland” komend doet Vestdijk’s werk aan als „een tochtige grot”. Maar kómen we uit een zóó zonnig akkerland? We kwamen uit een wereld in ontbinding (we zitten er nog volop in zelfs), en op die wereld reageert Vestdijk, — en hij reageert daarop als een voornaam mensch (zij het dan, gelijk ik vaststelde, als een negatief gericht voornaam-mensch).

Kettmann noemt Vestdijk een demon? Laat ons aannemen dat zulks zoo is. Maar is men een demon als men „voor elke uiting van leven eerst een omzichtige diagnose” stelt? Ik meen dat zulks een menschelijk recht is, zelfs een plicht kan zijn. Is men een demon als men „de liefde” van haar „oer-primitieve gezondheid” ontdoet? Wat is dat, die „oer-primitieve gezondheid”? Om in de terminologie van Kettmann te blijven zou men Vestdijk evengoed onder de heiligen kunnen rangschikken (zij hebben niets zoozeer gewantrouwd als juist, die liefde). En Nietzsche dan! Mussolini zou dan trouwens eveneens een demon zijn, want ook hij wantrouwt den mensch, diens „zuivere” gevoelens. En wantrouwen is het tegendeel van gelooven in een „oer-primitieve gezondheid”. En dat er problemen zijn rond het „heldendom”, wie zal dat ontkennen!? „Oer-primitief” is voorzeker geen held. ook niet in zijn gezondheid. Natuurlijk zal er wel ergens zooiets bestaan hebben — en misschien nóg bestaan — als „oer-primitieve gezondheid”, doch men meene niet, dat liefde en heldendom onafscheidelijk daarmede verbonden zijn, of dat zij hét ideaal of dé norm is.


Niettemin: achter hetgeen Kettmann te berde brengt schuilt een zeer gezond verzet: het verzet tegen de vertroebeling van de visie van. den kunstenaar door zijn gemeenzaamheid met het verval. Van die vertroebeling is inderdaad sprake. Er is trouwens niemand die zijn vertroebeling ontkomt. Ook Kettmann niet. Kettmann’s visie op Vestdijk is eveneens troebel, vertroebeld, wel tengevolge van het feit dat hij exclusief zijn(persoonlijke) waarheid leeft. Als hij bij Vestdijk constateert, dat diens vertroebeling ten gevolge heeft, dat „datgene wat goed en edel kon zijn tot een grijns wordt vertrokken”, dan kan ik hem maar zeer ten deele bijvallen. Vestdijk vertrekt tot een grijns wat niét goed en niét edel is, wat allerminst „bloeiend leven” is, en dat is in onze samenleving zéér veel (waarom zouden wij anders een revolutie voorstaan?)

Voorts schrijft Kettmann: „maar er zou eenvoudig van revolutie geen sprake meer zijn, wanneer wij het principieel onaanvaardbare toch weer om de in zichzelf bestaande stijl-eenheid zouden .aanvaarden. Het gevaar is juist te grooter naarmate er stijl aanwezig is.” Van aanvaarden was echter geen sprake. Ik besprak, gelijk ik reeds opmerkte, een levensverschijnsel, en ik sprak slechts van meneer Visser als een, man met karakter. Ik verdedigde zijn levenshouding niet, ik verdedigde hem tegen degenen die in hem of in Vestdijk slechts een „vuns wroetertje” zien. Het is mogelijk dat Kettmann hem niét zoo ziet — ondanks het feit, dat hij in Vestdijk slechts een voorkeur voor het pathologische waarneemt — maar mijn artikel ging dan ook


















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 14-07-2012