dan een levende en oorspronkelijke „schepping”, — dit in tegenstelling met de vele andere motieven welke in deze volkskunst tot uitdrukking kwamen. Bovendien suggereert het woord „theocratisch” (en eigenlijk geheel deze passage) een „begin” dat evenzeer verschilt van de werkelijkheid van dit begin als de Edda van Marieken van Nieumegen. Niettemin: voor de inleiding heb ik het grootste respect. Stellig onjuist — en van een welhaast onbegrijpelijke onjuistheid bij een zoo scherpen geest als Wiegersma blijkt te zijn — is echter de opmerking (voor den schrijver nochtans essentieel): „Men maakt deel uit van de volksgemeenschap slechts dan, als men in Gods aanschouwing leeft, in samenhang dus is met zijn geestelijk gelijken, hoe ver zij ook verwijderd zijn, tot welken staat of stand zij ook behooren.” — Ware dit zoo, dan zouden een aantal gelijkgezinde katholieken (het zijn er overigens niet zoo veel, die gelijkgezinden) en behoorend tot verschillende volken, nochtans een volksgemeenschap kunnen vormen; anderzijds zou een godsdienstig gedifferentieerd volk geen volksgemeenschap kunnen opleveren. Ik meen, dat datgene wat voor een volksgemeenschap beslissend is door andere factoren wordt bepaald.
    Belangrijker dan dit klein meeningsverschil is echter het feit, dat wij met dit boek een magistraal beeld van volksche kunst, en daarmede van volkskracht, rijker zijn geworden. Overrompelend is het scheppend en beeldend vermogen dat hier tot uitdrukking kwam, overrompelend ook de verscheidenheid, de rijkdom van leven welke in dit klein-beeldhouwwerk gestalte kreeg. Niet alleen doet dit werk niet onder voor de producten der „eigenlijke kunst”, het verraadt zelfs oneindig méér levenskracht en scheppend vermogen dan voornoemde „eigenlijke kunst” in de meeste gevallen. Hoe gevoelig, dynamisch, hoonend, spottend, sarcastisch, vroom, aardsch, trouwhartig, zinnelijk, vroolijk, ernstig (hoe ondanks alle christendom — neergedrukt vaak door vele obsessies) blijkt onze Nederlandsche volkspersoonlijkheid! Welk een prachtige levenskracht! Met welk een ontroerden trots laat men deze beeldenreeks aan zijn oog voorbijtrekken!
    Intusschen blijkt het toch niet zulk een onvergeeflijk vergrijp te zijn geweest, dat de moderne kunstenaar (van eenigen tijd geleden) zich tot de primitieve negerplastiek wendde. Niet zelden toch bemerkt men, dat onze eigen volkskunst dezelfde plastische wetten opvolgde als de negerkunst. Slechts zijn onkunde aangaande het eigene heeft dien kunstenaar, toen hij op zoek was naar een wederom verantwoorde en zuivere vormgeving, doen grijpen naar het exotische. — Doch deze onkunde, zal men antwoorden, is juist zijn vergrijp. — Goed. Doch men kan schuldig niet-schuldig zijn .. . Zonder schuld trouwens is er ook geen vooruitgang . . .!

De reproducties bij dit artikel zijn uit „Volkskunst in de Nederlanden”, Uitgavenreeks ’t Getouw, NV. Boekdrukkerij „Helmond”, Helmond.
















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 14-07-2012