lijke, economische en politieke. Thans zien wij een terugkeer, een verwoed terug-willen naar de natuurlijke bindingen en plichten des levens. Niet het autonome „ik”, gelijk een vorig geslacht dit moest verstaan, niet het subjectieve oordeel van een ontworteld, geen objectieve normen meer bezittend individu vormt de persoonlijkheid, doch het „ik” dat wederom geworteld staat in de natuurlijke waarden van het bestaan.
En hiermede zijn wij genaderd tot een tweede voorwaarde voor stijl. Stijl eischt het geworteld staan van mensch en gemeenschap in die algemeene waarden welke een zin en een inhoud geven aan het menschelijk bestaan. Zij zijn een voorwaarde voor het persoonlijkheidsleven, zij zijn niet minder een voorwaarde voor stijl, voor een algemeenen stijl, voor een stijl-tijdperk. Uit deze algemeene overeenstemming over hetgeen het doel is van dit leven ontstaat een gelijke gerichtheid, een gelijke levensstuwing, een gelijk rhythme, een gelijke wil en bezieling, en deze eenheid, deze eensgerichtheid komt onvermijdelijk (en kwam steeds) tot uitdrukking in een algemeenen stijl.


Een stijl echter, zou men kunnen zeggen,- is niets; het kunstwerk is alles. Met een slecht kunstwerk, juister: met een slecht werkstuk tot een bepaalden stijl behooren is aan geen kunstwerk, en dus ook aan geen stijl, toekomen. Met een slecht werkstuk een bepaalden stijl willen vertegenwoordigen is niets noemenswaards aan het leven toevoegen. Belangrijker dan de stijl is het kunstwerk, en het kunstwerk blijft altijd het resultaat van een persoonlijke en voorname (d.i. gevoelige čn heldere) reactie op die algemeene waarden én ... op het leven zooals het zich aan ons voordoet: de omringende werkelijkheid. Een stijl-tijdperk ontstaat niet enkel door het tot gelding geraken in ons en in het leven rondom van positieve levenswaarden, doch door het tot gelding geraken van die waarden in een voornaam d.i. edel-besnaard mensch, in een mensch die én gevoelig en helder reageert op die positieve waarden én op de vele blijvende geheimen en rauwe werkelijkheden des levens. Een hoog en lucide bewustzijnsleven, dat het gevoelig vermogen bezit zich op datzelfde niveau en met diezelfde luciditeit uit te spreken, dat dus het vermogen bezit aan zichzelf gestalte te geven, een eenheid van vorm en inhoud te bereiken, kan slechts het kunstwerk voortbrengen, een stijl voorbereiden, of aan een bestaanden stijl iets waardevols, of juister, dat eenige waarom het gaat, toevoegen, n.l. een waarachtige schepping.

De positieve levenswaarden, waarop ik zinspeelde, mogen dus niet bezeten worden, niet exclusief bezeten worden als evenzoovele theorieën, als verworvenheden van het hoofd alleen, zij moeten een organisch levend en persoonlijkst bezit zijn geworden van den geheelen mensch, vleesch en bloed, die heldere ruimte waarin, ja

(Vervolg op pagina 834 onderaan)

















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 16-07-2012