creatieven en dynamischen, den positieven en tevens hoogsten levenswil van een volk.

ALLEEN een diep en helder besef van hetgeen wij geweest zijn, van hetgeen wij wederom worden kunnen en dus wederom worden móeten, schenkt ons die bezieling, door welke wij ons als volk oprichten, schenkt ons dat trotsche zelfbewustzijn dat onzen wil activeert en onze scheppende energieën losstoot. Dietschlands grootheid is die mythe, die hoogste werkelijkheid, dat éénige ook, waaraan wij, als gemeenschap, onzen wil en scheppingskracht ontleenen omdat wij, bouwend aan de verwerkelijking van déze mythe, eerst dan waarlijk weten, dat wij aan onszelf bouwen. Alleen dit bewustzijn stoot die geestdrift en bezieling los, geeft ons die innerlijke zekerheid en diepe gerichtheid, waardoor wij tot beslissende, voor ons volksbestaan beslissende daden in staat worden. Bouwen aan Dietschlands grootheid is daarnaast, is tevens ook het eenige, dat ons brengt op het niveau waarop de overige volken van het jonge Europa leven en heerschen, het is het eenige waardoor wij gelijkwaardig worden, het eenige dus ook, waardoor wij onszelf kunnen handhaven. Onszelf handhaven is geen negatief gericht zijn, het is geen koppig en verblind afwijzen, het is integendeel de zeer positieve, de zeer bewuste én de zeer strijdbare wil onszelf sociaal, cultureel, staatkundig volledig te verwerkelijken.

MEN meene echter niet, dat de Dietsche eenheid, waarover ik vluchtig sprak, een droom is van de laatste jaren. Geslachten lang reeds hebben Dietschlands fierste zonen, gegriefd en vernederd door de knechtschap, de onmacht en verdeeldheid waaraan dit prinselijk volk nationaal, sociaal en staatkundig ten prooi viel, aan de verwerkelijking der Dietsche eenheid gearbeid. Geslachten lang reeds — doch hoezeer vaak als roependen in de woestijn — hebben uit de diepten onzer volksche vernedering de stemmen opgeklonken, die poogden de lethargie waarin het Dietsche volk verzonken was, te verbreken, de oogen te openen voor dien staat van verworpenheid waarin Fransch en Engelsch imperalisme en kapitalistische onderdrukking het Dietsche volk ten onder brachten. Naast Bilderdijk in Holland en Rodenbach in Vlaanderen vindt ge een reeks gestalten, die de eenheid van het Dietsche volk den droom eens van Willem den Zwijger met hun schoonste visioenen omspeelden, vindt ge mannen, publicisten, dichters, geleerden, politici, die het beste van hun leven aan deze volksche heropstanding gegeven hebben, die geen offer en geen strijd hebben geschuwd, die doorheen alle verguizing werkzaam waren om de eenheid van het Dietsche volk voor te bereiden. Hetgeen wij thans beleven is geen historie die vijf, zes jaar geleden begonnen is, het is datgene waarom geslachten lang geworsteld is geworden, het is de droom, die, gegroeid uit onze eigen historie als volk, uit onze eigen nooden, thans eindelijk zijn stelligst gerichte en zuiverste gestalte, zijn eindelijke synthese, en daarmede zijn bekroning heeft gevonden.

MOGE ik, als bewijs hiervoor, en tot besluit tevens van deze weinige woorden over ons volksche ideaal u den schoonen „keerzang” citeeren welke eens Vlaanderen en Holland elkander toezongen, toen Prosper van Langendonck en Willem Kloos hun diepste vermoedens aangaande onze toekomst als volk verwoordden met de twee gedichten, waarin de eenheid, welke wij thans naderend weten, visioenair werd voorzien.

     Aldus zong Willem Kloos Vlaanderen toe:

Want ja, daar ligt een toekomst voor U open
Zóó schoon als slechts een kind zich droomen kan,
Wanneer gij tegen ‘t Noorden op blijft loopen
Naar Kunst en Kennis, als een sterke man....

Nog wordt uw hoofd verraderlijk bedrogen
Met geurige viering van den Franschen ban;
Maar blijft geen kroon U van die zalving hopen,
Wordt, wat gij zijt: Germanjer — dus een man!


„DE WAAG”, 3 APRIL 1941

















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 03-02-2012