zoowel als maatschappelijk, en het lot van het werkende proletariaat materieel en geestelijk aanzienlijk te verbeteren. Men kan hiervoor eerlijk respect hebben, ook als men daarnaast moet erkennen, dat Troelstra’s politiek ook gevaarlijke, en zelfs funeste kanten bezat, met name voor het revolutionnaire socialisme, en dus funest met het oog op het uiteindelijk doel van den socialistischen strijd.
     Zeer zeker, de rechten werden ontrukt aan het kapitalisme, doch als men zich iets essentieels anders nog ten doel stelt, nl. het kapitalisme omver te werpen en een socialistische levensordé in het leven te roepen, is het verkrijgen van deze rechten een quantité négligeable — hetgeen intusschen geenszins wil zeggen, dat men rechten, die in het raam van het kapitalisme te veroveren zijn, zou moeten afwijzen.     Doch men moet hierbij twee dingen niet negeeren. Ten eerste, dat een kapitalisme, waarop de arbeider rechten verovert, geen capitulerend of verzwakt kapitalisme is, doch een versterkt: het tooit zich met een gewaad yan rechtvaardigheid, menschelijkheid en bereidwilligheid. En ten tweede ondermijnen die verkregen rechten de revolutionnaire stootkracht van het proletariaat, die revolutionnaire en hartstochtelijke dynamiek van verstand, wil en hart welke voor de verwerkelijking van het meest eigenlijke doel: de socialistische revolutie, onontbeerlijk is. Troelstra echter hoopte, met het verwerven eener overtuigende lotsverbetering ook de massa te veroveren en aldus macht te worden: meerderheid, doch hij negeerde te zeer, dat een massa, niet geschoold in een heldere revolutionnaire politieke doctrine, niet voortdurend gestaald door een onverzoenlijken revolutionnairen wil, een wil die elk bereikt resultaat weet te verachten tot het eenige doel, een souverein socialisme, bereikt is, verburgerlijken moest tot een partij naast de andere partijen naarmate het levensniveau van het proletariaat verburgerlijken zou. Te exclusief ingesteld op het actueele moment (moedig, strijdvaardig, slagvaardig), sloopte zijn reformisme de waarachtig revolutionnaire dynamiek en liet het omtrent de juistheid van zijn weg naar een socialistische toekomst vele twijfels, velerlei vaagheid bestaan. Reëel, vasthoudend, principieel in zijn opportunisme, „binnen zijn methode logisch”, zou Gorter later zeggen, beschikte hij slechts over een zeer betwistbare logica als het het verwerkelijken van de eigenlijke socialistische revolutie betrof. Hij onderhandelde met de kapitalistische wereld, dwong haar successen af met het getal, niét echter door de beschikking over een dreigende, revolutionnaire macht, een macht, even onverzoenlijk en gericht als het, ondanks alle compromissen, onverzoenlijke kapitalisme. Deze zaken hadden samen kunnen gaan (gelijk ik in mijn artikel „Revolutie en Massa” () poogde aan te toonen), doch zij gingen al spoedig niét meer samen. En dat kon ook niet, aangezien Troelstra’s „logische methode” buiten de gegevens der werkelijkheid rekende zoodra hij zich buiten het terrein der dadelijke bereikbaarheden waagde. De feiten echter hebben degenen, die de tactiek eener revolutie dieper doorgrondden en zich schrap zetten tegen een methode, welke den socialistischen. strijd, deszelfs revolutionnaire stootkracht, liet leegbloeden aan het veroveren van rechten zonder de heerschappij van het socialisme een stap naderbij te brengen, reeds lang in het gelijk gesteld. Ook Hitler heeft het gevaar van den parlementairen strijd terdege ingezien en vlijmscherp ontleed. Niet echter Troelstra. Hij heeft zijn tegenstanders (doch desondanks de alleroprechtste vrienden van het socialisme) afgeblaft op een wijze, die ons thans, gelijk gezegd, verbazingwekkend voorkomt, en in een terminologie, die, behalve ons herinnerend aan het inquisitorisch kanselmisbaar van een gekrenkt roomsch geestelijke, ons meer doet denken aan de „klassenoorlogsmoraal” waarvan hij ten opzichte van zijn vijanden (de kapitalisten) zoozeer tegenstander was, dan aan de „klassenstrijdmoraal”, waarvan hij zich zoozeer als voorstander opwierp. „Drukt ze dood, die scheurmakers”, citeert Troelstra, en met instemming.
     Troelstra’s tactiek was één exponent, één logica van het strijdbaar socialisme.

    Een tweede exponent vertoonde de Russische revolutie: de verovering van de macht, de instelling daarna van een nieuwe, anti-kapitalistische orde. In laatste instantie ging de strijd van het socialisme er niet om, een rechtvaardiger levensniveau voor het proletariaat te veroveren, doch om het omverstorten van een, ondanks alle „rechtvaardigheid”, onrechtvaardig, verderfelijk en oppermachtig systeem. Troelstra verdaagde de oplossing van dit allesbeheerschend probleem naar een verre toekomst en hij verdedigde zijn houding en methode met een uiterst betwistbare logica. Rusland realiseerde het op de eenige wijze, waarop het, verbonden als het socialisme was met slechts één klasse, die een kleine minderheid vormde, en de andere klassen als vijanden beschouwend, gerealiseerd kon worden: het veroverde de macht op een moment, dat de vijandige maatschappij in radeloosheid onderging en door toen allen, die het als klassevijand zag, te elimineeren: uit te moorden. Macht geworden, schiep het een nieuwe orde, waarin de tegenpartij geen kans meer kreeg. In Rusland gelukte dit alles tijdens den vorigen wereldoorlog; voor de westersche landen moest op eenzelfde moment van innerlijke ineenstorting gewacht worden. Een vastberaden, voor niets terugdeinzende stoottroep zou dan alles vermogen — ook ten opzichte van de groote, doch reeds verburgerlijkte arbeidersbewegingen.
     In het eerste geval, het geval Troelstra, ziet men het socialisme werkzaam aan de lotsverbetering van het proletariaat binnen een kapitalistische wereld; in het tweede geval, ziet men het socialisme ingesteld op het veroveren van de macht: wachten (doch niet alleen „wachten”!) op den oorlog, welks einde dié ontbinding, uitputting en

„DE WAAG”, 13 MAART 1941

















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 01-02-2012