Uit: DE WAAG, 30 JANUARI 1941, 5e JAARGANG No. 5, bladz. 71


INDIEN er van hooger hand een einde kon worden gemaakt aan de journalistieke anonimiteit, thans zoo inspireerend voor triomfante opschriften als „Voor de N.S.B. de straat, voor de Ned. Unie ons volk”, zou veler „moed” als sneeuw voor de zon verdwijnen, en het politieke leven zou zich stellig niet alleen in correcter banen, maar ook minder verbitterd en funest ontwikkelen dan wij thans voorzien.
     Wij zouden echter schrijven over den hond en den stok. Wat is die hond, en welke stok ranselt den hond, eenigszins kefferig, voor zich uit ?
     Ge herinnert u hoe de Unie ontstond ? Met een brochure-lang, zielsovertuigd protest tegen „algeheele vernieuwing”. Thans, luttele maanden nadien, is men er vóór; men is voor het „nationale” en men is voor „socialisme”; men is dus vóór „nationaal-socialisme”, óók zielsovertuigd (natuurlijk), maar eveneens: gedwongen, noodgedwongen. Dit begin is raar, maar zoo is dan bereids vastgesteld wat de stok is. De stok zijn de omstandigheden (waarvan de — Nederlandsche! — Unie het product is, en blijft). Doch gelijk gezegd, de sprong van den hond was raar. Welke sprongen we echter nog meer mogen verwachten — om dit te begrijpen, moeten we ons het laatste Unie-parool herinneren. Hoe luidt dit parool ?



    — Paschen 1941 één millioen leden!
     — Prachtig. Maar wat wil men met die één millioen?
     — Naar de twee millioen, en dan naar de drie; en zoo voorts!
     — En dan?
     — Dan? Dat lijkt me nogal duidelijk. Dan zal de Duitsche bezetter moeten toegeven, dat het Nederlandsche volk zich vóór de Unie tégen de N.S.B. heeft uitgesproken.
     — En dan?
     — Nou, en dan de macht aan ons.
     — En dan?
     — Nou en dan niks. Dan regeeren. Op Nederlandsche wijze regeeren.
     — Maar dat veronderstelt, dat de Duitschers den oorlog winnen.
     — Natuurlijk, als de Duitschers hem niet winnen — nog liever natuurlijk, tja, dan.... dan.... dan....
     — Dan is er geen reden meer nog over nationaal-socialisme te spreken.
     — Natuurlijk niet.
     — Maar de Duitschers winnen den oorlog, althans daar gaan we nu van uit.
     — Ja.... Nou....? En....?
     — Kijk, voor jullie de macht krijgen, moeten jullie je eerst over enkele kleinigheden uitspreken.
     — Bijvoorbeeld?
     — Over het Jodenprobleem. Jullie krijgen natuurlijk niet de macht, als jullie van plan zijn de Joden hier vrij spel te laten, en als volksgenooten te behandelen. Duitschland strijdt niet voor de eenheid en rust van Europa om hier haarden van haat en verzet te laten gedijen. En hebt ge niet gelezen: „Halfheden zullen in dit jaar niet meer kunnen voorkomen. De absolute uitspraak voor een Europeesche lotsgemeenschap ook in de toekomst nog te willen ontwijken, kan na dezen overgangstijd nog slechts als een afwijzing van deze lotsgemeenschap worden opgevat.”
     — Hm.
     — Dus jullie moeten je uitspreken, en die uitspraak kan niet anders luiden dan: de Joden zijn geen Nederlanders. En daar moeten dan ook de noodige consequenties aan verbonden wórden. Een apart statuut, snappie?
     — Dus dan bennen we niet vrij?
     — Dat kan geen bezwaar zijn. Je nationaal-socialisme, zelfs je „nederlandsch” socialisme, was dat evenmin. Het was altijd anderen achternahollen. — Maar weet je, hoe je de situatie dan moet redden?
     — Nou?

,,DE WAAG”, 30 JAN. 1941
















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 21-01-2012