verdeeld, zullen móeten samenbundelen én, samengebundeld, daarmee opnieuw naar onze historiscne grootheid, naar onze hoogste perfectie als volk zullen moeten streven — precies zooals de ons omringende volken; zij beseffen niet, dat alleen (ALLEEN) de diepe, levende en dynamische verbondenheid in dien éénen trotschen levenswil den Dietschen levenswil, ons kan handhaven tusschen volken, die door een gelijken wil worden voortgedreven.
     Toch is dit dé werkelijkheid, hét probleem van de toekomst, en daarom ook de werkelijkheid en het probleem van het heden reeds. Minder willen verwerkelijken wordt ons, als volk, een ramp. Niét omdat de heerschers van elders ons naar het leven staan (het tegendeel is waar), maar omdat wij, zelf niet zijnde, onszelf van het leven berooven. Leven is scheppend leven, een volk scheppen (opnieuw scheppen), een staat scheppen, zélf ZIJN, in die hoogste beteekenis waarin een volk zijn moét. Leven is niet enthousiast anderen achter- nahollen en blindelings anderen adoreeren. Dietsch denken moet Europeesch denken zijn, natuurlijk, maar Europeesch denken moet voor alles Dietsch denken zijn. „C’est par l'idée de patrie que l’idée de fraternité entre nations a pris sa valeur”. „Ce nest qu’après cette adaptation que l’esprit arrive sainement à la notion de solidarité entre les peuples et l’humanité”. (Alfred Capus). En Solowjow schreef: „de nationaliteit is een positieve macht, en elk volk is krachtens zijn bijzonder karakter geroepen tot een bijzondere taak. Verschillende volkeren zijn verschillende organen in het organisme der menschheid”. Ook daarom, om die bijzondere taak welke tevens onze plicht is als volk, moeten de krachten van één volk in één staat worden samengebundeld.
     Nationaal denken is Dietsch denken, Dietsch denken is Disetsch richten. Europeesch denken is niet anders. Niet aldus gericht zijn is eenmaal door den voet der historie vertreden worden. Uitgeschakeld worden is niet anders dan onszelf uitschakelen. Onszelf uitschakelen is alle anderen adoreeren, en negeeren dat (en wat) wij ZELF moeten ZIJN. Ons Dietsche wezen verloochenen is onze Dietsche mógelijkheden — en daarmede onze eenige levensmogelijkheden — verspelen.
     Ik zeg dit niet tegen de grijnzertjes; zij grijnzen slechts opnieuw, en ietwat meewarig. Ik zeg dit tot hen, die deze grijnzertjes, en daarmede een groot deel van ons volk, leiden, tot hen die daarom medeverantwoordelijk zullen zijn voor de toekomst van ons volk. voor ons ZIJN, of NIET-zijn; tot hen die weigeren, reeds heden ons volk — de besten ervan — op te voeden tot Dietsch bewustzijn, tot Dietschen levenswil, tot trotsch Dietsch zelfbewustzijn, tot den wil al de krachten, waarover wij als volk de beschikking hebben, samen te bundelen, en die wij ook móeten samenbundelen, niet slechts omdat dit heilige plicht is, maar ook omdat dit onze eenige levensmogelijkheid is in de toekomst. Ik zeg dit tot die kleine, leidende minderheden, die in oogenblikken als welke wij thans doormaken, de eenige verantwoordelijken zijn.
     Het is waar: er bestaan gegronde, doorslaggevende redenen voor, dat een oorlogvoerende mogendheid (i.c. Duitschland) niet kan toestaan, dat zich, tijdens den duur van een oorlog nieuwe machten, nieuwe staten formeeren. Aan de vele reeds bestaande problemen zou zich daarmee nog een eindelooze reeks nieuwe problemen, een eindelooze reeks onoverzichtelijke complicaties ook, toevoegen. Gewis, groot-Nederlanders, Groot-Nederland scheppen is niet enkel een kwestie van een grenslijn schrappen! Ware het dat, dat alleen maar, geen geëigender moment zou er voor zijn dan het huidige. Doch dat is het niet. Dat is het zelfs allerminst! — Dietschland moge derhalve niet tot de mogelijkheden van dit moment behooren, iedere Nederlander en iedere Vlaming, die het heil van zijn volk dient, móet willen, en reeds thans alles daartoe voorbereiden, in den geest, in den wil, in de liefde der besten van een volk, dat Dietschland tot de mogelijkheden van mórgen kan behooren. — morgen, als de vrede hetsteld is, als de bewondering voor Duitschland Dietsch zelfbewustzijn en Dietschen levenswil eischt om geen verraad te worden aan onze historische zending als volk.
     Maar ik spreek over de noodzaak van gerichte Dietsche fronten als onze eenige kans voor de toekomst: ik spreek over deze eenheid, déze eens-gezindheid — reeds op dit moment van voorbereiding-op-detoekomst zoo bitter noodig — en om mij heen hoor ik niets dan (behalve het steriele pro-Engelsch gegrinnik dat zichzelf in een handomdraai zal „herzien”) dan de kleingeestigste. onmondigste verdeeldheid, dan sjagrijnige haatzaaierij, dan zuur en onverzoenlijk gekanker, alsof er op dit heden geen morgen meer zal volgen — en onnieuw maakt zich een onuitsprekelijke beduchtheid, woede en droefheid van den beschouwer meester.


JA, zal men zeggen, alles goed en wel, maar gij gaat uit van een Duitsche overwinning, maar als Engeland wint, tóch wint.
     Als Engeland wint......?
     Hoe kan men daar toch zoo blijmoedig, zoo hoopvol over spreken!
     Een Engelsche overwinning impliceert den ondergang van Duitschland en Italië, dus, na den ondergang van Frankrijk, de ondergang der drie continentale groote mogendheden. Een Engelsche overwinning zou trouwens geen Engelsche, maar een Amerikaansche overwinning zijn, terwijl Engeland zelf, na en ondanks die overwinning, precies zoo vernietigd, precies zoo uitgeput zou zijn, als de andere groote Europeesche mogendheden.
     Met een Engelsche (d.i. Amerikaansche) overwinning staan wij voor den ondergang der vier groote Euroneesche mogendheden, en daarmee voor den reddeloozen ondergang van Europa, een ondergang, waarin de kleine staten en kleine volken onvermijdelijk worden meegesleurd. Wij hebben geen enkel belang meer bij Engeland. Wij hebben nog enkel belang bij de redding van Europa, bij de eenigen, die Eurona kunnen redden. Wij hebben geen enkel belang bij een Amerikaansche interventie. En Amerika én Engeland zijn de tegenspelers van het Europeesch, en daarmee van óns belang.
     Dat ten eerste (en de leiders dier beste pro-Engelsche grijnzertjes zouden er goed doen, hiervan hun volgelingen terdege te doordringen). En ten tweede: wat zullen wij op dat, catastrofaal moment méér noodig hebben dan Dietsche eenheid, Dietschen levenswil: en wat is, ten overstaan van dié mogelijkheid (doch God vergoede, dat die mogelijkheid werkelijkheid wordt!), voor dit heden méér noodig dan, onnieuw, de innerlijke gereedmaking van ons volk voor dié, die Dietsche, eenheid, dan het samenbundelen, nogmaals, van al de krachten waarover wij de beschikking hebben.
     Ik herhaal- ik zeg dit alles niet tot de massa: ik zeg dit tot de leiders de eenige verantwoordelijken: ik zeg dit tot hen, dte maand na maand, maand na maand, maand na maand laten verstrijken in een zure, onverzoenlijke, kunstmatig gecontinueerde, kunstmatig toegescherpte verdeeldheid. Ik zeg dit tot die weinige verantwoordelijken, die maand na maand slechts schijnen te arbeiden aan de voorbereiding.... van onzen ondergang.

HENRI BRUNING

21
















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 19-01-2012