Uit: NIEUWE TILBURGSCHE COURANT
50e Jaargang No 10336, Woensdag 5 December 1928


Naar aanleiding van
„De Ravenzwarte” 1).

    De boeken van Anton van Duinkerken volgen elkander op, bijna met dezelfde regelmaat als de afleveringen van een tijdschrift. In betrekkelik korte tijd publiseerde hij achtereenvolgens: „Onder Gods Ogen”, „Verdediging van Carnaval”, „De Kreet van Abels Bloed” en, nu weer, „De Ravenzwarte.”
    Voegen wij hierbij de werken die reeds ter perse zijn en die welke worden voorbereid en dus ook eerstdaags door onze bus zullen glijden (bij elkaar, als ik het wel heb, zeven in getal), dan blijkt niet alleen, dat deze regelmaat zich nog voorlopig wel zal bestendigen, maar ook dat deze schrijver een der meest produktieve is van het ogenblik. En als het waar is, gelijk onlangs nog werd beweerd, dat, zoals een held of heilige eerder zullen geboren worden uit ouders, bij wie het één-kind-prinsiep geen hoogtij viert, zo ook het kunstwerk wordt voortgebracht door de meest produktieven, al zal dan gewis niet ieder produkt een kunstwerk zijn, - dan heeft Anton van Duinkerken van zijn generasie verreweg de meeste kans..... Evenwel (laat ons zakelik blijven):
    Van Duinkerken bleek tot op heden meer essayist dan scheppend kunstenaar, al heeft hij in zijn liries werk beminnelik-innige aksenten geraakt. In zijn scheppend werk spreekt zich meer de hartelike kant van zijn aard uit; in zijn essayisties werk openbaart zich, méér dan de estetikus, de denkende geest. — „De Ravenzwarte” is door dezelfde van Duinkerken geschreven die „Onder Gods Ogen" schreef; het kenmerk ook van „De Ravenzwarte" is een zeker onmiskenbare hartelikheid, en, als „Onder Gods Ogen” werd het Kreatief van weinig of geen betekenis. Deze boekjes zijn ook niet, als andere kant van den denker van Duinkerken, verrassend of belangwekkend geworden: die andere kant leefde zich maar matig en zeer oppervlakkig uit, raakte nergens diepere aksenten en geraakte en rijpte nimmer tot een zelfstandig leven. Ware deze zijde tot een zelfstandige en diepe volledigheid ontbloeid — zeer zeker had dit tweede gelaat van den denker van Duinkerken ons kunnen interesseren. Nu echter is zij nog minder belangwekkend dan b.v. het weten, dat de denker van Duinkerken een sterke voorkeur zou hebben voor kleine, dikke, zware sigaartes. Dit laatste zou nog iets aparts zijn, terwijl een oppervlakkig gehouden gevoeligheid iets is dat de meesten als van nature, in meerdere of mindere mate eigen is.
    Ik begrijp niet goed wat van Duinkerken tot het afzonderlik uitgeven van een alweer zoveel jaren oud verhaal heeft kunnen drijven. Er ware toch niet zo heel veel zelf-kritiek voor nodig geweest om te beseffen dat „De Ravenzwarte” over alle linies mijlen-ver beneden het origineel is gebleven, om te beseffen dat dit literaire werkje, als totaal, feitelik een absolute mislukking is geworden.
    De compositie van het geheel is nihil. Het geheel hangt als los zand aan elkander. We gaan eksempeltje in en eksempeltje uit en op ellendig-houterige wijze zijn ze aan mekaar geregen. De schakels, de wendingen, de overgangen die het telkens te berde brengen der verhaaltjes als even zovele illustrasies van de Ravenzwartjes-argeloze diepzinnigheid natuurlik willen houden zijn even onbeholpen als de overgangen in dialoogjes van derde-rangs toneelwerk voor dilettanten. De argeloze diepte openbaart niet zich-zelve en niet ongedwongen uit de loop van het verhaal: het verhaal of wat er hier voor doorgaat, wordt telkens verwrongen om de Ravenzwarte enkele argeloze diepzinnigheden te laten debiteren. Waarmede de compositie van het verhaal al bij voorbaat verwoest is en de ziel van de Ravenzwarte (zacht gezegd) geweld wordt aan gedaan. Hoe veel beter ware geweest indien er geen eksperimenterende en observerende wijsgeer tegenover hem had gestaan, en de schrijver het aan den lezer had overgelaten die wijsgeer te zijn .... of niet te zijn. Want wellicht zou de wijsgerige lezer bij de Ravenzwarte niets liever hebben gedaan dan zijn intellekt zo ver mogelik in de steek laten.
    En hoeveel sterker en prachtiger had het verhaal kunnen zijn waar de Ravenzwarte eindelik aan zich-zelf wordt overgelaten, waar de verhaaltjes uit hebben en de wijsgeer niet meer tegenover hem staat noch op den lezer drukt, waar niets anders bleef dan de Ravenzwarte — alleen met zijn heimwee naar zon en bossen, naar het heldere water waarin zich de hemel weerspiegelt en de blinkende vissen zijn pijlsnelle hand niet ontglippen, naar de blijde mateloze verten waar hij zich-zelf verloor en schoner en heerliker hervond. Alle elementen die tot dan toe het verhaal hebben geschaad zijn ver, de gelegenheid was er dat het zich vrijer en prachtig zou kunnen ontwikkelen. Maar juist dan is het dood. Juist dan bleek de enige kracht: de wijsgeer en het eksempeltje, juist dan blijkt afdoende het psichologies onvermogen van den schrijver. Juist dan blijkt dat de schrijver niet meer zag dan een helder water en n i é t zag hóe kristàl-klààr dit water was; dat een zware steen in dit water neerplofte, dat het water te krinkelen en te deinen begon, maar n i e t het bijna loodrecht en woeste omlaagslaan van die steen, volgende kolom

















aangemaakt: 22-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 29-04-2012