vorige kolom de wijste en rijkste — Hij was nu de meest en veelvuldigst beproefde. Hij bezat alles waarmede een mens de wereld en de mensen kan bezitten. Indien Hij van zich-zelve had willen zijn: voor Satan knielen, Hij had de wereld aan zijn voeten kunnen hebben: hen die edel en schoon en wijs zijn.... in de ogen der mensen en die de mensen regeren. Ook Hij ware dan gerekend onder de weinige edelen en wijzen. Hem ware dan alle macht geweest en hunne glorie. Nu heeft men dit teder hart „hard” genoemd en uitgestoten — uitgesneden als een zieke plek. Hij weet het, en nu zegt Satan Hem: maak van deze stenen brood; zie, dit alles zal ik u geven: de l i e f d e, en óók de luister.
    Maar Jezus bezweek niet.
    Toen heeft Satan, vrezend dat Deze die zelfs niet bekoord scheen te worden, Gods Mens geworden Zoon was (nimmer toch had hij zoo een onwankelbaar geloof gezien), Hem gezegd: „indien ge Gods Zoon zijt — werp U dan neder van de tempel: Gods legioenen zullen dan de uwe zijn.”
    Maar Jezus wees hem terecht: „gij zult den Heer Uwen God niet tempteren” en wist, dat ook voor Hem nu gold: „een mensch mag niet meer ontvangen, tenzij dat hem gegeven worde van de hemel.” Hij zou slechts „zoon der mensen” zijn.
    Zo schreed Hij voorbij aan elke vertroosting van zich-zelve, en aan de aarde en aan de hemel. Hij, de ontberende in het lichaam, wilde niets kennen en niets bezitten buiten de Vader en van de eigen Goddelike Almacht had de Zoon des Vaders voor een zwaar en bitter leven lang afstand gedaan. „Als God” heeft Hij niet willen zijn, Hij, die het wàs......

VI

ZIJN ZEGEPRAAL EN LEER.

    Zo — niemand een vreemde zijnde in hetgeen een mens aan zich-zelf en de wereld ketent, en in alles zich-zelf en de wereld overwinnend — bereidde Hij Zich voor op de verkondiging van Zijn Leer — de prediking der Acht Zaligheden.
    Als een stil jubileren klinken nu, kort na de zware beproevingen en zegepraal, de woorden der Acht Zaligheden, die ook Zijn bevrijdenis waren; als een antwoord ook aan Satan die Hem de wegen had gewezen naar de vertroosting, de aarde en de hemel:
    „Zalig zijn de armen van geeste: want het rijk der hemelen hoort hun toe.
    Zalig zijn de zachtmoedigen: want zij de aerde bezitten zullen.
    Zalig zijn die droevig zijn: want zij zullen vertroost worden”.....
    En later, aan het einde van zijn leven, zal Hij hetzelfde uitspreken in een stil, toen niet verstaan gebaar (het simbool ook van heel Zijn Leven): dan ontdoet Hij zich van zijne kleederen én enkel met het kleed der dienstbaarheid getooid, wast en verkoelt Hij de voeten van die Hem dierbaar zijn.
    Heel zijn leven toch was een zich ontdoen van alle troost en alle juister, van al de glorie die aarde en hemel Hem konden geven. Om enkel aan de Vader te behoren, arm, zachtmoedig en droevig. Om, enkel de Vader behorend, de koele lafenis te worden voor allen die eenzaam en vermoeid dolen over de bittere paden dezer aarde — achter zich-zelf en een ijdele droom.
    Voor ons en voor de Vader heeft Hij zich van al Zijn glorie ontdaan. Amen.
















aangemaakt: 22-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 07-05-2012