Uit: NIEUWE TILBURGSCHE COURANT
50e Jaargang No 10166, Woensdag 2 Mei 1928


    Veel jaren geleden hadden wij op deze zelfde plaats, deze zelfde rubriek, die zeer de aandacht trok en de liefde had der lezers.     Wij zijn er in blijven steken — zulke dingen gebeuren in de journalistiek. Thans vatten wij den draad weer op en beginnen met het woord te geven aan een onzer beste jongere katholieke schrijvers, Henri Bruning, wien we ook z’n eigen spelling laten.     Er zullen ook bijdragen van anderen of van ons zelf komen in dezen kostbaren hoek van onze courant, onder dit opschrift, dat een paar andere bladen ook wel na ons gebruikt hebben, maar dat we dus, zonder plagiaat, weer kunnen gebruiken.

*     *
 *

CHAPLINS „CIRCUS.”

    Al te-antoeziasten menen soms dat Chaplin, vooral met zijn Gold-rush, artistiek, en niet alleen filmies, bergen verzette: dat hij een andere wereld opriep, een tot dan toe niet bekende orde schiep, een nieuwe mens (en wellicht ook een nieuwe god!) — een feit is, dat Chaplin met zijn Gold-rush het hoogtepunt bereikte van hetgeen hij tot dan gegeven had; dat hij op dat gebied der kunst, waar men eenerzijds zijn krachten verspilt en een mogelike schoonheid verspeelt terwille van een karakterloos, gedegeneerd en op sentimenteele sensatie belust publiek, alleszins verklaarbaar, maar ten laatste niet meer verdedigbaar zwak voor het eksperiment — dat hij daar een der weinigen was en een der eersten, die een kléin, gaaf en ontroerend kunstwerk wisten tot stand te brengen. Dat was het zeer opzienbarende en het zeer verheugende. En een der verheugende gevolgen: dat, voor een groter publiek 1) nu (het kleine groepje ingewijden was het reeds lang bekend), bewezen was dat de film evenzeer recht en reden van bestaan had als het toneel, en dat er in de film mogelikheden sluimerden voor een grote, nieuwe zelfstandige, op het versnelde ritme van de moderne tijd afgestemde kunst.
    Toen hebben antoeziasten, door deze nieuwe ontroering overrompeld en te plotseling gewonnen, Chaplin dingen toegedicht die hij nimmer had verwerkelijkt en ook nimmer zou kunnen verwerkeliken.
    Of het nu de fenominale roem is geweest, waarvan hij vooral na zijn Gold-Rush het slachtoffer werd, die Chaplin parten speelde en van de wijs bracht, of dat het de alleszins deprimerende en miserabele omstandigheden waren waaronder hij voor en tijdens de verfilming leefde, die invloed, en een zeer noodlottige, op zijn nieuwe film „Circus” hebben uitgeoefend — we staan hier voor het onlochenbaar, maar te veel gelochend feit, dat zijn laatste film een grote fatale teruggang is geworden, een verschrompeling, een nederlaag over alle linies van zijn artistiek kunnen. En wel zó, dat men haar van het begin tot even voor het einde, onbewogen of nauweliks geinteresseerd volgt. Waar Gold-rush een strak, van het begin tot het eind gespannen geheel was, een wonderlik bloeisel van ontroerend-zuivere, stille bewogenheid, daar is Circus niets dan een verwaterd journal, een luidruchtige uitstalling van Charlie’s geestigheden en trouvailles, een flodderige aaneenrijging van gevalletjes — gevalletjes echter die de speelse charme, het zachte diepe schrijnen, het snel, trillend en flitsend verloop en al het andere dat hen vroeger zo had gekenmerkt, ten enemale missen. Maar vóór alles is de groote, de onverkoomlike leegte van deze film dat Charlie’s vroegere, zo ontroerende menselikheid hier absoluut is te loor gegaan. volgende kolom

















aangemaakt: 22-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 29-04-2012