|
men (geestelijk en zedelijk) dat in staat is het leven zijn begeerde gestalte te geven.
Het Fascisme eischt den zedelijken opbouw der eigen persoonlijkheid: het veroveren der natuurlijke deugden : arbeidzaamheid, soberheid, tucht, moed, plichtsgevoel en verantwoordelijkheidsbesef. Het verkondigt den adel der belangeloosheid - tot die schoone formule : « Doodsverachting is de grootste levensfactor ».
Het Fascisme verkondigt, dat niet de v r i j h e i d, doch gemeenschapsbesef, túcht, plícht, discipline, eigendom als d i e n s t de grondslagen der individueele en collectieve grootheid zijn. « Recht », zeide Mussolini, « is de resultante van den vervulden plicht ».
Het Fascisme schakelt den mensch niet lós van de g e m e e n s c h a p, maar h e r g e e f t hem aan haar, en hergeeft hem (daarin) een o p d r a c h t en een práchtige. Het schakelt hem terug in het leven der gemeenschap, niét door hem een dom, beduimeld en doelloos stembiljet tusschen de vingers te drukken, maar door zijn volstandige, weer opgerichte z e d e l i j k e p e r s o o n l i j k h e i d voor die gemeenschap op te eischen. Het beschouwt en gebruikt hem als MENSCH, niet als g e t a 1. Het Fascisme leert: met de volheid zijner moreele en geestelijke persoonlijkheid deel zijn ván, deelnemen áán den opbouw van een Volk, van een Land; door zijn d e u g d e n-w e r k e l i j k he i d het Heden OPBOUWEN, de Toekomst VOORBEREIDEN, Wérkelijkheid en Geschiedenis ZIJN. De Fascistische Orde eischt den mensch (eindelijk) weer op o v e r e e n k o m s t i g z i j n w á á rd i g-h e i d: als MENSCH.
Het Fascisme verkondigt weer den adel van den arbeid en loochent, dat welvaart geluk zou zijn. « Veel moed », zeide Mussolini, « en een hooge verachting voor het vuile geld ». En voorts: « Het Fas-
29
|
|