|
over hen voltrekt; alsof geen Christus de Samaritaansche voorzegd had : « Maar het water dat Ik hem geven zal, zal in hem een b r o n worden van water dat tot eeuwig leven springt » ; alsof geen Joannes ooit de hymne schreef :
|
« En wij aanschouwden zijne héérlijkheid :
heerlijkheid a l s v a n d e n E e n i g g e b o r e n e u i t d e n V a d e r,
VOL VAN GENADE en waarheid »,
« En uit z i j n e v ó l h e i d o n t v i n g e n w i j á l l e n ,
JA GENADE OP GENADE ». |
De eenige werkelijkheid, die de Christen heden leeft (rést), is een onbestemd Hiernamaals : waarvan hij alles verwachten moet, – doch waaraan hij nauwelijks dúrft denken.
Dit, dit leege, ontluisterde bestaan werd voor talloozen de gansche inhoud van het zoo glorieuse Kindschap Gods.
Ik zeg dit niet om te beschúldigen, – ik c o n s t a t e e r een wérkelijkheid. Hier allereerst demonstreert zich de armoede, die leeggeplunderde, mensch-onwaardige staat waartoe de koninklijke mensch verviel, – En als wij de schúld van dit alles óók een verworden en nalatig verleden verwijten, dan toch slechts om zelf schuldeloozer voor de toekomst te staan : om althans iéts g o e d te maken, iéts te h e r s t e l l e n.
* * *
Het bovennatuurlijk leven der geloovigen waarop wij zoo juist doelden, is het g e z a g s g o e d der Kerk. Dát is het « eerste gezag »: dáárop moet, direct of indirect, elke handeling der kerk, van de vertegenwoordigers van dit gezagsgoed, van deze schakels tusschen dit doel en den mensch, gericht zijn.
Doch « gezag » – en hier naderen wij een tweede werkelijkheid
15
|
|