terug naar werken Henri Bruning
vorige bladzijde



en erkent hij slechts één rechtvaardigheid: de christelijke, volstrekte onderschikking van al het handelen, ook van het politleke, aan een goddelijk absolutisme. Inderdaad, voor den christen (dus niet voor dien phraseerenden naam-christen) kan, op sommige terreinen, natuur en bovennatuur een onlosmakelijke eenheid zijn. Evenwel:
    De staat heeft een eigen doel en de kerk heeft een eigen doel (gelijk ook Thomas leert). Het eigen doel van den staat is het natuurlijk heil van de gemeenschap te verwerkelijken; het eigen doel van de kerk is het bovennatuurlijk leven in de zielen te dienen. Omdat het doel van den staat een ander is dan dat van de kerk, daarom is ook het scheppend beginsel en zijn ook de normen van beide machten ándere. Waaruit volgt dat de christen als burger, die het natuurlijk gemeenschapsdoel dient, volgens andere normen handelt dan als christen, die het kerkdoel, het bovennatuurlijk levensdoel dient. Bij zijn handelen als burger maakt hij natuur en bovennatuur van elkander los, en laat hij dus twee verschillende beginselen in zijn leven toe. Dit is precies zoo zuiver en goed als het goed en zuiver is, dat voor een christen wetenschapsman als christen Gód zijn eenige norm is en voor hem als wetenschapsman de wétenschap zijn eenige norm is. Als men nu opmerkt, dat het toch Gód is die wil, dat hij als wetenschapsman het eigen doel van de wetenschap dient, dan kan men slechts antwoorden: goed dan, precies zoo wil God dan dat de mensch als burger het eigen doel van den staat dient... En gelijk de christen geleerde als geleerde geen anderen plicht heeft als alle andere geleerden, n.l. wetenschap te geven, zoo heeft de christen als burger denzelfden plicht en dient hij hetzelfde doel en wordt hij geactiveerd door hetzelfde scheppend beginsel als alle andere burgers: de perfectie en luister van het natuurlijke leven. Deze wil vereenigt hem met al zijn volks- of rasgenooten in een en denzelfden plicht; te zamen met alle andere burgers zet ook de christen zich als burger geheel en geestdriftig in voor het natuurlijk heil van de gemeenschap, voor het zich oprichten, in heel zijn natuurlijken luister, van mensch en gemeenschap, en zulks gedreven ook door de wetenschap dat dit het natuurlijk geluk van den mensch impliceert, en het einde, het eindelijk einde van zooveel vernederend onrecht, gepleegd door hen, die den mensch, om welke reden dan ook, willen knechten, onteeren of misbruiken. — En dit natuurlijk geluk voor zijn evenmensch helpen verwerkelijken is voor eenieder plicht (van naastenliefde) — los van elke overweging omtrent diens boven-natuurlijk geluk.

9





















volgende bladzijde



aangemaakt: 11-09-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 18-09-2009