
|
het missionaire voltooien en vervolmaken, kan het hij deze sereniteit uiteraard niet laten.
De onbetrouwbaarheid, het steeds betrekkelijke waarheidsgehalte van het wetenschapsoordeel, – i.c. van de cultuur- en vergelijkende godsdienst-wetenschap – is, met alle daaraan verbonden mogelijkheden van misverstaan, gegeven met het persoon-zijn van de onderzoeker. Diens ,,objectieve” wetenschapsuitkomsten blijven steeds mede-bepaald, eerstens door de beperkingen waaraan zijn persoon, als product van natuurlijke aanleg, opvoeding, milieu, ervaringen, qualiteit en samenstelling van zijn begaafdheden, onderworpen is; vervolgens door het karakter, de geestelijke structuur en de geestelijke waarden van de cultuur, juister misschien: de cultuurfase, waarvan hij deel uitmaakt; en tenslotte door de fase, het ontwikkelingsstadium waarin zijn wetenschap zich bevindt.
Van Straelens visie op het hedendaagse Japan en de boeddhistische religie is exclusief het openhartige product van zijn weinig gelukkige persoonlijkheid. Op geheel andere wijze, maar toch niet minder, is echter ook iedere ernstige wetenschapsbeoefenaar slechts ,,objectief” overeenkomstig de mogelijkheden van zijn gegeven natuur.
Maar ook het stadium van ontwikkeling waarin zijn wetenschap zich bevindt, is bepalend voor zijn ,,objectieve” visie en haar misverstanden. Wat dit laatste betreft: het is beslist niet zo dat eerst het stadium der rationalistische godsdienstwetenschap oorzaak is geworden van het misverstaan der niet-christelijke godsdiensten, zoals Missionaire Orientatie 1) suggereert. Elk stadium van wetenschap heeft zijn eigen verstaan en misverstaan. Er is een tijd geweest – lang voor het rationalisme, en hij ligt nog niet zo lang achter ons, – dat de heidense religies beschouwd werden, en waarachtig niet zo maar, als een uitvinding en bolwerk van satan. Het verwondert dan niet 2), dat de eerste missionarissen in Japan ,,das mystische Element im Zen völlig übersehen konnten” 3);
1) ,De godsdienstige situatie van de niet-christen’, p. 22-23.
2) Ik onderstreep; Dumoulin schreef nl.: ,,Es mag verwundern” . . .
3) H. Dumoulin, ,Zen, Geschichte und Gestalt’, p. 210.
141
|

|