
|
in dat opzicht, en niet enkel door zijn zedelijk goed-zijn, moet de mens de eenheid en harmonie met al het geschapene herstellen en geen verstoring willen zijn van de wereldorde waarvan hij deel uitmaakt. Het is geen estheticisme en evenmin is het zinloos het hoogste van de mens, nl. zijn zedelijk handelen, geen inferieure verschijningsvorm te willen geven. De zonde tegen de schoonheid der uitwendige gedragingen is minstens te ervaren als een grove inbreuk op de orde der schepping waarvan alles zich manifesteert op de wijze der schoonheid. (Zou deze inbreuk ook geen gruwel zijn voor God, die al het geschapene zo schoon heeft gemaakt, en gewild?). Neen, het is toch niet zo absurd de fraaie schikking van een ceintuur ook religieus waarde toe te kennen. Het is beslist niet énkel een eis van gedistingeerde etiquette. De Japanner, zou men kunnen zeggen, zet de schoonheid van het liturgisch ritueel (die wij zo geheel vanzelfsprekend vinden, en terecht) voort in het handelen van alle dag. En niet ten onrechte.
Nu het tweede aspect.
Evenals het christendom werd ook het boeddhisme geconfronteerd met het probleem (de onmacht welhaast), de grote menigte het smalle pad van het enige goede leven te doen gaan, ,,de faire entrer tous les hommes et toutes les femmes, quels qu’ils soient, méchants er bons, intelligents ou faibles d’esprit, dans le chemin du Bouddhisme.” 1) Evenals het christendom beproefde het telkens weer op dit ongetwijfeld fundamentele probleem bevredigend ant[woord] te geven. Het móest dit wel beproeven. Deernis met de tragiek van het menselijk lot dwong het ertoe, dwong het de mens de weg naar het ware geluk daadwerkelijk te doen betreden. Er is g[ee]n waarachtige verlossing mogelijk voor de wereld, zolang niet iedere mens een wedergeborene is, en omgekeerd: de enkeling kan niet waarlijk verlost zijn, zolang de wereld het niet is. Bovendien moet de verlossing door de mens-zelf worden gerealiseerd, geleide-
1) Ryauon Fujishima. – Ed von Hartmann leidt het hier bedoelde probleem anders in: ,,Es ist nun klar, dass die religiösen Bedürfnisse des an den echten Kern des Buddhismus ankristallisierenden Laientums wesentlich anderer Art sein missten, als bei denen, die aus der Lehre ihre vollen Konsequenzen zogen.” (’Das religiöse Bewusstsein der Menschheit im Stufengang seiner Entwickelung’, dritte Auflage, p. 356.)
114
|

|