
|
van alle hartstochten, in alles een volgen van dit zelf. Men volgt met dit ,,volgen van zichzelf” niet zijn instincten, zoals Van Straelen suggereert; men volgt, zo zou men het kunnen formuleren, zijn geweten of juister: die binnenste zuivere (nog door geen zondeval vertroebelde, door geen ,,geboorte” nog verzwakte) roepstem van ons zedelijk bewustzijn, door Albert de Grote en Thomas synderesis genoemd, door Eckhart goddelijke vonk, welks enige mogelijkheid die van vóór de zondeval is: inclinare ad bonum, – datzelfde wat ook het boeddhisme aanneemt en waarom het zegt dat de mens naar zijn wezen van nature goed is. Maar deze oorsprong van alle waarheid en goedheid is tevens, gelijk gezegd, het onbenaambare, onbepaalbare; alle waarheid zijnde en alle waarheid uitwerkend is het tevens het gedaanteloze Niets, heilige Stilte en Ledigheid. – Men kan evenwel niet zeggen, zoals Ed. von Hartmann: ,,Wenn der Brahmanismus gesagt hatte: das Absolute is das reine, ungeteilte, unwandelbare, bestimmungslose Sein, so sagt der Buddhismus: das Absolute ist das reine Nichts; wenn ersterer das Heil in der Seligkeit der Vereinigung mit Brahma und der Teilnahme an seiner Seligkeit gesucht hatte, so begnügt sich letzterer damit, das Heil in die Negation des Unheils der Existenz zu setzen” (Das Religiöse Bewusstsein d. M., p. 326). Het boeddhisme verlegde (wellicht de vermetelste daad van de religieuze mens) ,,das reine, ungeteilte” etc. in de mens zelf en dit als de zetel van alle waarheid; en het was dáármee, met dit heilige in hem zelf, dat de mens zich zou ,,verenigen”. Het verhief aldus de mens niet hoogmoedig tot God, evenmin als Christus toen Hij zei: ,,Staat er in uw Wet niet geschreven: ,ik heb gezegd: Goden zijt gij’?” (Joan. X, 34) of: ,,het Rijk Gods is in u”; noch ontkende het hiermee het bestaan van God. Het is, zeer bewust, gebleven binnen de grenzen van het kenbare, van de mens. Het sprak zich uit over de mens, niet over de Onkenbare. Het wilde zich niet verliezen in bespiegelingen over het goddelijke, maar nadat het het levensbeginsel in de mens had ontdekt, wijdde het zich volstrekt en onvoorwaardelijk aan de opdracht, het handelen in het hier en nu, dat daaruit als consequentie volgde. Het zweeg over het mysterie van het goddelijke (dat is zijn religieuze dee-
104
|

|