lijst van werken
vorige bladzijde



volgende bladzijde ontrusten, verschrikken en in boeien slaan, omdat hij onmachtig is zélf zijn binnenste kern – een adderkluwen van boosheid – te vernietigen. De mens blijft, ook in zijn goedheid, wezenlijk onverlost. – En voor het overige is er slechts, aan de oppervlakte van het menselijk bestaan, enig broos, kortstondig ,,geluk”, enig vergankelijk, bedrieglijk ,,bezit”; en aan diezelfde oppervlakte is er enig ,,weten”, enige ,,zekerheid”; en slechts deze oppervlaktezekerheden, bewegen, ook religieus, het handelen, het goede, en houden het, min of meer, in stand. In de grond doet het leven zich voor – met alles wat erin aan goeds en schoons te herkennen is – als een zinloze tragedie, waarvan oorsprong, vanwaar en waarheen onverstaan blijft 1).
Dat Boeddha bij deze volledige ontwaarding van het leven, dit uitzichtloos, maar tevens reëel, diep verantwoord pessimisme niet verviel tot een sombere berusting of tot een nihilisme dat de mens uitlevert aan de destructieve krachten in hem, moet voorzeker hieraan worden toegeschreven, dat in deze homo religiosus de mens, die verbijsterd de onwaarde en zinloosheid van het menselijk bestaan waarnam, psychisch nog anders bepaald werd dan door een rusteloos analiserende waarheidswil; dat hij bewogen werd ook door de onwil – de weigering van de menselijke trots – de onterende kanten van het menselijk bestaan in zijn leven toe te laten, zélf deze te zijn; door de onrust ook – de onrust van een grote deernis met de medemens – niemand te kunnen helpen en, onmachtig tot helpen, de ellende der mensen te vermeerderen en daardoor zelf medeschuldig te zijn2); door de woeste wil – de wil der wroeging (deze demon der zuiveren van hart en hartstocht volgende bladzijde


1) Men kan het bovenstaande ook afleiden uit alles wat Gautama, zich losmakend van het brahmanisme, als homo religiosus religieus niet meer heeft willen zijn en waarover hij niet meer heeft willen spreken. Anders gezegd; uit de enkele essentiële waarheden, die hij nog wel heeft willen zijn en waardoor zijn leer verlossingsleer is geworden! Keerzijde hiervan; hoeveel vroeger waarheidsleven heeft hij moeten opgeven, in zichzelf moeten afbreken – als niet verlossende ónwaarheid.
2) Deze deernis met de mede-mens werd wellicht het schoonste als een fundamentele bewogenheid geïllustreerd, toen de jonge Boeddha, tot het bevrijdende inzicht gekomen, weigerde (wat aanvankelijk zijn bekoring was) met zijn waarheid alleen te blijven, haar niet aan de bezoedeling der mensen, hun onbegrip en vijandschap prijs te geven. Ook Franciscus kende eens, moe en teleurgesteld, de beproeving zich ver van de mede-mens op zichzelf terug te trekken en slechts een leven van beschouwing en zelfheiliging te leiden. En: ,,Es giebe Grade oud Höhen, wo das Mitleiden selbst als Verunreinigung, als Schmutz gefühlt wird”, schreef Nietzsche in zijn ’Jenseits von Gut und Böse’. Het is niet aan te nemen dat helderzienden als Boeddha deze diepe afkeer van het medelijden niet gekend hebben. Toch wilde hij levenslang dit medelijden zijn; levenslang met de mensen zijn en zijn waarheden aan hen prijsgeven.


98














volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 29-07-2010 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 13-10-2014