lijst van werken
vorige bladzijde



volgende bladzijde mens tot dat goede leven te bewegen, een grote, vaak aangrijpende deernis met de mens ten grondslag, een diep en scherp besef van de troosteloze, kwellende aspecten der menselijke situatie én: van het aandeel daarin van het menselijk kwaad. Verbazingwekkend is daarbij het onvervaarde realisme, de denkkracht, waarmede de realiteit van de mens – een prooi durend van schier overmachtige contra-krachten en uitgeleverd aan een keten van oorzaak en gevolg – herkend werd. En al niet minder verbluffend is de scherpte en consequentheid van het inzicht in de wijze waarop die keten kan worden doorbroken en de weg naar de innerlijke bevrijding moet worden gegaan. Een christen kan, dan over dat alles ánders denken, niet te loochenen is, dat de boeddhistische anthropologie en de daaraan verbonden heilsleer als geheel een der opzienbarendste en diepzinnigste scheppingen is van het religieuze geweten. De bewering, dat het boeddhisme m.b.t. goed en kwaad generlei leiding geeft, is minstens genomen even grotesk als de stelling dat het christendom of willekeurig welke andere wereldgodsdienst die leiding niet geeft. Inderdaad geloofde de Tathagata, dat de mens van nature goed is: ondanks alles wat in het leven der mensen op het tegendeel scheen te wijzen, geloofde hij in de aanwezigheid in de mens van een nog geheel zuivere kern, en deze beschouwde hij als het meest wezenlijke van de mens (ik kom hierop in het volgende hoofdstuk nog terug). Maar leerde het boeddhisme daarom, dat de mens van nature goed is, dan toch stellig niet om te verkondigen dat iedereen zijn instincten maar moet volgen (153). Dat is een schaamteloze misvorming van de boeddhistische leer en practijk. En waar het leert – als de geheel verantwoorde conclusie van een zeer verheven religieus denken! – dat de mens ontkomen moet aan de begrippen goed en kwaad, leert het dit niet uit onverschilligheid voor het kwaad maar als de geestesgesteldheid die het deel is van de mens die voor het goede leven heeft gekozen, d.i. geen gehoor wil geven aan het boze in hem. Het kan stellig niet naar voren worden geschoven ter verklaring van de zorgeloosheid m.b.t. goed en kwaad die het na-oorlogse Japan, evenals het naoorlogse christelijke Westen, in grote massa’s te aanschouwen volgende bladzijde


82














volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 29-07-2010 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 01-08-2010