lijst van werken
vorige bladzijde



volgende bladzijde weinig reden onszelf van verdienstelijkheid te verdenken. Aan alles wat de mens door eigen, zijn natuur eigen kracht is en kan, ligt immers een om niet geschonken geschenk ten grondslag: het geschenk dat de aarde is, het geschenk van het menszijn en zijn vermogens, het geschenk van die ,,gelukkige” omstandigheden welke, onafhankelijk van de mens, die vermogens wekken, activeren etc., het geschenk van het geweten d.i. dat ingeschapen weten dat bewustzijn moet worden en met Christus’ woord en leven zijn zuiverste zelfopenbaring ,,ontving”. En heeft de mens, in Christus, dit schoonste geschenk, het woord des levens gevonden, dan kan er opnieuw niet van zoveel verdienstelijkheid sprake zijn. Hij verkeert dan in een soortgelijke situatie als de geleerde die het zichzelf moeilijk als een ,,verdienste” kan aantekenen dat hij om het wetenschappelijk doel te bereiken waarvan hij vervuld is, velerlei ontberingen aanvaardt, zijn leven aan een bepaalde discipline onderwerpt etc. Hij zal hoogstens dankbaar zijn dat hij iets bezit, dat zozeer reële levensvervulling is, dat hij zijn gehele persoonlijkheid daaraan ondergeschikt kan maken, moet maken; en nog bij de zwaarste eisen welke het hem stelt, ontkomt hij niet aan het besef, dat zij niet opwegen tegen het grote feit dat hij zijn levensvervulling is. Zal hij dan prat gaan op zijn ,,verdiensten”? Met Paulus zou hij kunnen zeggen: een dwang immers ligt op mij. En dat is ook de gesteldheid van de mens die – daadwerkelijk – de grote schat, het woord des levens en daarmee zijn éigen leven gevonden heeft. Hij is allereerst en met zijn gehele wezen een dankbare, en de dankbare heeft geen reden aandacht te zijn voor zijn ,,verdienstelijkheid”. Heeft de mens Christus niet als zijn leven gevonden, dan stelt hij uiteraard geen ,,verdienstelijke” daden om Christus. Heeft hij Hem wél als zodanig gevonden, dan is er daarna nauwelijks meer sprake van verdienstelijkheid.
Vanzelfsprekend, ergens is de mens ook wel verdienstelijk, maar het is redelijker er beschaamd over te zwijgen. Het geheel vrije (en daarom verdienstelijke) persoonlijke aandeel dat men heeft in wat men is of wordt, is steeds zo minimaal dat het minstens ridicuul is zich daarop te verheffen. Maar hoe grotesk wordt de situatie, welk volgende bladzijde


25














volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 09-06-2002 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 15-02-2010