lijst van werken
vorige bladzijde



vorige  bladzijde Shakespeare’s waarheidsgehalte inderdaad zekerheid is, deze zekerheid niet bezeten wordt als een met de rede bewezen of bewijsbare zekerheid, doch slechts als een spontaan gekende, hèrkende evidentie. De waarheid werd door hen herkend en ervaren als in overeenstemming met henzelf. En slechts om dié reden werd zij onbetwistbare zekerheid.
    Ditzelfde geldt (schoon op een ander plan) voor Boeddha, de geschriften welke zijn leer over het goede leven, de goede mens vastlegden. De mens herkent onmiddellijk, dat hetgeen hier als zedelijk goed wordt voorgesteld, een der diepzinnigste en waarachtigste ontwerpen is van de goede mens, een der meest pure benaderingen van de grond-orde van het menselijk handelen Hij beseft spontaan, zonder bewijs en onwrikbaar, dat als de waarheid omtrent « de goede mens » ergens gevonden wordt, deze daar, op het niveau van Boeddha’s gedachten over de mens en diens zedelijke goedheid, gevonden werd. In nog sterker mate geldt dit voor het Evangelie.
    Waarop berust die zekerheid, dat het evangelische leven het ware en eigenlijke leven is, het onwankelbaarst ? Op een blind geloof ? Zeker niet. Evenmin op de bewijsvoering, dat Christus de Zoon van God is, want elk « bewijs » weigert hier « sluitend » te worden. Doch op een prelogische ervaringszekerheid, of anders gezegd, op- volgende bladzijde

[108]










volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 11-03-2010 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 25-10-2014