|
op deze wereld. Schaamte over het Evangelie als ons schóónste bezit. Schaamte — alsof niet in Christus en het Evangelie, maar eerst in al die menschelijke scheppingen het Rijk Gods ,,toonbaar’’ werd, acceptabel; alsof dáárin — en niét in het Evangelie, die vier schamele verhaaltjes — het Rijk Gods zich eerst waarlijk overtuigend als een goddelijke rijkdom bevestigde.
22
Deze overwegingen zijn niet geheel rechtvaardig, ach neen. Maar soms, al die opzienbarende getuigenissen in zijn geest aanschouwend en zich herinnerend hoe men, ook daarom, de dingen dezer wereld als van geen tel verworpen heeft, hoe men het waardeloos achtte dat zij zich autonoom en glorieus manifesteerden, hoe men geloofde dat zij slechts zin hadden als unanieme bevestiging van Gods souvereiniteit op aarde, — soms, zeg ik, denk ik met een onuitsprekelijk verlangen aan de komst van dien tijd waarin alles van deze wereld prachtig en autonoom gestalte zal hebben en alleen niets van het Rijk God zich glorieus naar buiten zal manifesteeren:
waarin, na zoovele eeuwen, eindelijk het woord zijn vervulling zal hebben gevonden: ,,Het koninkrijk Gods komt zónder opzien te baren. Men zal niet zeggen: Kijk hier, of kijk daar. Want zie, het koninkrijk Gods is in uw midden’’ (Luc. XVII, 20.21);
waarin het Rijk Gods herkend zal worden aan de verwondering: ,,Zie, hoe zij elkander liefhebben’’, omdat men den zin hervond van: ,,Zie, uw Koning komt tot u zacht-moedig en zittend op een ezel, een veulen, het jong van een lastdier’’ (Matth. XXI, 5);
18
|
|