|
Nooit heb ik de eindeloosheid der ruimte meer ervaren dan dien ochtend, toen een zilvergrijze nevel alle ruimte dichtsloot, alles aan het oog onttrok: het duinlandschap achter het duin waarop ik stond, en de branding die duister en zwaar strandwaarts stroomde. Ik zàg geen ruimte, ik hóórde haar, hoorde haar grenzen-loos, hoorde haar alom vervuld van het zee-gedruisch dat aan mijn voeten gromde.
Of was het de meeuw, die plotseling en rustig langs mij scheerde en in de blinde nevel-stilte verdween, die mij dit eindeloos gevoel van ruimte gaf?
|
|