lijst van werken
vorige bladzijde



STAANDE OP DE WAALBRUG
Lente 1948

Hoe bloeit hartroerend nu ’t star asfaltdek der wegen
in ’t blond en bloesmend morgenlicht der zon.
Als een verrukt gewas klimt het onmeetlijk staal der brugboog tegen
het blauw der jonge hemelen in dit licht-bastion.
Omwaaid door fonkelende verte’ en haar opalen klaarte
die geen der eeuwen, hoe verwilderd, ooit heeft aangeklaagd,
adem ik weer de kuise morgenstond der tijden
toen niets verwonderd was noch opgejaagd
uit zijn eenzelvig, ongerept verblijden.

De eeuwen zijn voorbij...
                                       Diep onder mij ligt weer de aarde argloos
te glanzen en te bloeien in haar wilde overdaad
en heeft de huizen, als klein speelgerei vergeten,
in ’t alom-woekrend groen der velden weggevaagd, –
de dag ontbloeit, voorwerelds, zonder vraag of weten.
Trucks, driftig voorwaartsschietend, kleine auto’s
ruisen als glinsterende torren langs het bloesemrood
over de warme asfalthuid die als een zwaar en groot
en prachtig moederdier het spel der welpen draagt;
en op de drift der spoordijk ijlen verre treinen
– boven de bruidelijke bloei der bongerds en de zwier
en prille wasdom der onsterflijke festijnen –
naar het staalblauwe stromen, eeuwig, der rivier.

En sprakeloos temidden van dit ademen der ruimten
– te schoon, te schoon aan licht en glans en drift en dracht –
drinken mijn zinnen in onstilbaar minnen
de jonge bloem der aarde, diepe, heldre schacht
waaruit ik mateloos, bedwelmder honing puur –
                                                                     zelve een bij,
                                                                                       die zacht
en rusteloos,
                  ter bloemmond, trilt en dringt
                                                           en wil haar hemel bínnen...

(voor Mariette)




44





















volgende bladzijde
inhoudsopgave

aangemaakt: 09-09-2008 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 01-07-2010