
|
lichaam bij neervalt. Het laatste, dat dan tot zijn geest door-dringt alvorens een bloedspuwing hem zijn bewustzijn doet verliezen, is een alles doordringend beeld van Maria’s berusting: ,,C’était aussi un visage d’enfant, ou de très jeune fille, sans aucun éclat. C’était le visage méme de la tristesse, mais d’une tristesse que je ne connaissais pas, à laquelle je ne pouvais avoir nulle part, si proche de mon coeur, de mon misérable coeur d’homme, et néanmoins inaccessible. Il n’est pas de tristesse humaine sans amertume, et celle-là n’était que suavité, sans révolte, et celle-là n’était qu’acceptation. Elle faisait penser à je ne sais quelle grande nuit douce, infinie.” Wellicht was dit beeld de projectie van zijn eigen smart, het gesublimeerde beeld van de eenige berusting die hem nog rest als hij niet te gronde wil gaan. Het doet er weinig toe, want het eenige gevolg is dat hij volbrengt waartoe hij reeds besloten is, zijn kleine priester-plichten, en dat hij deze volbrengt zonder ,,vertroost” te zijn. Hoe zou hij vertroost kunnen zijn: ,,s’abandonner à la volonté de Dieu est si facile lorsque l’expérience vous prouve chaque jour que vous ne pouvez rien de bon! Mais on finirait par recevoir amoureusement comme des grâces, les humiliations et les revers qui ne sont simplement que les fatales conséquences de notre bêtise.” Hij berust er weliswaar in nutteloos te zijn, doelloos, hij berust ook in de bittere nederlaag van zijn leven: het fiasco van zijn priester-schap; hij heeft hiermee wel van alles afstand gedaan, van het dorp waarvoor hij niets kon zijn, van de droomen en idealen zijner jeugd, van zichzelf tenslotte – maar droefheid en schaamte houden hem met een centenaarsgewicht aan de aarde gekluisterd. Hij is moe, verslagen. Hij ver-
126
|
|