
|
baarst bezit, zijn laatste en smartelijke gedachten over het heilige, over Christus en Maria toevertrouwt. Er spreekt een mateloos-bewonderende genegenheid voor het pastoortje van Mézargues uit zijn woorden als hij over Maria zegt:
,,Personne n’a vécu, n’a souffert, n’est mort aussi simplement et dans une ignorance aussi profonde de sa propre dignité, d’une dignité qui la met pourtant au-dessus des Anges.” Het pastoortje van Mézargues verstaat dit alles; zijn kuische ootmoed zal alleen nimmer verstaan in hoeverre dit ook voor hem geldt en waarom juist hij juist hij tot déze Maria moest bidden. Hij verstaat ook het gebaar niet, als de pastoor van Torcy hém, den zooveel jongere, bij zijn vertrek om zijn zegen vraagt. Hij verstaat alleen die eene vraag, – de eerste vraag, die hem, ook na dit onderhoud, weer bespringt: ,,vais-je hésiter à me ranger parmi les prêtres médiocres? Mes premiers succès d’écolier ont été trop doux sans doute au coeur du petit malheureux que j’étais alors, et le souvenir m en est resté, malgré tout. Je ne supporte pas bien l’idée qu’après avoir été un élève ,brillant’ – trop brillant! – je doive aujourd’hui m’asseoir au haut des gradins, avec les cancres.” En hij wordt van een zoo diepe schaamte over zijn ontoereikendheid als priester vervuld, dat het hem niet meer mogelijk is zijn dagboek, dit binnendringen in de troostelooze werkelijkheid van zichzelf, voort te zetten. Hij doet wat de pastoor van Torcy hem had aangeraden (en wat hij ook zonder diens raad wel zou hebben gedaan; deed hij ooit iets anders?): hij geeft zich aan de kleine plichten van den dag, geheel en zoo goed mogelijk, – totdat hij er dien somberen avond, strompelend van huis tot huis, met zijn ziek, uitgeput
125
|
|